Vrijheid is een groot goed. De vrijheid om te kunnen zijn wie je wil, te kunnen zeggen wat je vindt, te kunnen geloven wat je wil. De vrijheid om zelf keuzes te maken. De vrijheid om ergens bij te willen horen of om juist niet mee te doen. Maar waar praten we dan over? Het is een te rechtvaardigen vraag, na een week waarin de vrijheid op een curieuze manier geweld werd aangedaan.

Het gaat me dan om een aantal droevige verwikkelingen die afgelopen weekend plaatsvonden. In Krimpen aan de IJsel en op Urk werd door kerkbesturen besloten ondanks de pandemie die voor de zoveelste keer steeds zorgelijker trekken begint aan te nemen hun kerk open te stellen voor een groot publiek. Inclusief samenzang, zonder mondkapje. Het was en is een onbegrijpelijk besluit, zeker als je in ogenschouw neemt dat de gevolgen van het nog verder oplopen van het aantal besmettingen desastreus kunnen zijn. Opnieuw sluiten van scholen, het nog veel langer gesloten houden van ondernemingen, van plaatsen waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, het laten voortduren van de avondklok en het maximeren van het aantal bezoekers thuis. Het zijn stevige beperkingen van de fundamentele rechten en vrijheden van mensen die mogelijk langer moeten voortduren, omdat een aantal kerken besluit de adviezen en vermaningen van de overheid naast zich neer te leggen.

En dat was niet het enige. Journalisten die verslag wilden doen werd het werken onmogelijk gemaakt. Een aantal werd fysiek belaagd. Een journalist werd zelfs aangereden, met een kind op de bijrijdersstoel als getuige van het trieste handelen van zijn vader.

Als vanzelf stak op sociale media vrijwel direct een storm van verontwaardiging op. Daar was op zichzelf alle reden toe. De vrijheid die deze kerken zich op grond van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst en levensovertuiging toe-eigenden, werd op goede gronden betwist. Overigens leert artikel 6 van de Grondwet dat ook deze vrijheid grenzen kent. ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’, zegt het eerste lid van artikel 6. Die verantwoordelijkheid, die toch ook verder gaat dan de mogelijke beperkingen die de wet formeel stellen aan het houden van de eredienst, hadden kerkbesturen in Krimpen en op Urk klaarblijkelijk niet voor ogen.

Het is een klap in het gezicht van al die religieuze gemeenschappen die zich met soms grote moeite houden aan de door de overheid gestelde richtlijnen. Het was bovendien een handelen dat grote gevolgen kan hebben voor de vrijheid van godsdienst zelf. Als kerken daar op deze onverantwoordelijke wijze mee omgaan, wat let een verregaand ontkerkelijkte samenleving vervolgens de vrijheid van godsdienst verder in te perken?

Dat dit geen illusie is, laat de discussie over artikel 23 van de grondwet zien. NRC Handelsblad publiceerde afgelopen weekend een vraaggesprek met oud-leerlingen van de Reformatorische Scholengemeenschap Gomarus in Gorinchem. Het zijn aangrijpende verhalen. Met name het relaas van een meisje dat werd opgesloten in de kamer van een leerlingenbegeleider omdat ze haar ouders moest vertellen over haar geaardheid greep me naar de keel. Hoe kan je als school zo omgaan met je leerlingen? Hoe kan je als mens zo omgaan met een kind? Zelfs op papier was de radeloze angst van het meisje, dat nog even leek te overwegen vanaf de tweede verdieping naar beneden te springen om de georganiseerde confrontatie te ontlopen, invoelbaar.

Ook in het debat over de vrijheid van onderwijs blijkt vervolgens dat het met deze voorbeelden steeds moeilijker wordt nog een redelijke discussie te voeren over de merites van het grondwetsartikel zelf. En dat is ook begrijpelijk. Als de rechten van kinderen op een dergelijk grove wijze terzijde geschoven worden, met welk recht brengen betrokkenen dan nog hun grondwettelijk recht in het debat in. [1] Terzijde: Kirsten van den Hul en Lodewijk Asscher brachten voor de verkiezingen een afgewogen voorstel ter modernisering van artikel 23 naar voren, het is te hopen dat parlementaire behandeling daarvan na de verkiezingen snel op de agenda komt. Kern ervan: de vrijheid van onderwijs en de gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs blijven behouden, maar de voorwaarden die er nu ook al zijn worden aangescherpt en de verhouding tussen het recht zelf een school te stichten en de rechten van kinderen worden meer met elkaar in lijn gebracht.

Vrijheid brengt verantwoordelijkheid met zich mee en het zou goed zijn daarover ook in breder perspectief het debat te voeren. Dat debat zou moeten gaan over de invulling die we ons vrijheidsbegrip geven, over verantwoordelijkheid en vrijheid als twee zijden van de zelfde medaille en over de ingewikkelde verhouding tussen de vrijheid van groepen, organisaties en instellingen enerzijds en de vrijheid van individuen anderzijds.

In dat debat helpt het overigens niet verschillende misstanden tegen elkaar weg te strepen. Gert-Jan Segers maakte zich in dat opzicht naar mijn overtuiging volslagen belachelijk door op twitter te stellen dat hij ‘vandaag een tweet [had] kunnen plaatsen over de aanslag op geloofsgenoten in Indonesië. Over de geslaagde intimidatie van Lale Gül die stopt met islamkritiek. Maar de “ja maar Krimpen en Urk dan!” waren m’n deel geweest’. Het is onmiskenbaar dat in verschillende religieuze gemeenschappen misstanden aan de orde zijn. En ook in seculiere kringen zijn die er. Maar de ene misstand vergoelijken door op een andere te wijzen past een verantwoordelijk politicus toch niet?

Wat dan wel? Nodig zijn mijns inziens twee dingen. Ten eerste een grondig debat over religieus verschil en de ruimte die een moderne samenleving daarvoor ook zou moeten maken. Maar belangrijker is ten tweede nog dat we opnieuw een stevig en fundamenteel debat voeren over ons begrip van vrijheid.

In haar briljante studie naar de geschiedenis van het vrijheidsbegrip stelde Annelien de Dijn dat het eigenlijk vreemd is dat we bij het vrijheidsbegrip alleen denken aan de liberale interpretatie ervan. Dan gaat het voornamelijk om de gedachte dat vrijheid in essentie gaat om het gevrijwaard zijn van normstelling of regels door anderen. De meer klassieke interpretatie, waarin vrijheid nauw verbonden is met democratie, zeggenschap en gelijkheid, komt ondertussen te weinig aan bod. In de woorden van De Dijn: ‘in vrijwel elk (…) politiek kamp is het idee dat vrijheid nauw verbonden is met persoonlijke veiligheid en individueel recht dominant. Maar we zouden ons moeten herinneren dat er ook een andere kant is aan het verhaal van vrijheid. Immers, eeuwenlang was vrijheid een overtuigend ideaal juist omdat het opriep tot meer controle van mensen over de regering, inclusief het gebruik van de staatsmacht om het collectief welzijn te vergroten. Het zou met name goed zijn in herinnering te brengen dat, voor de grondleggers van onze moderne democratie, vrijheid, democratie en gelijkheid geen conflicterende maar juist nadrukkelijk met elkaar verbonden begrippen waren’. [2]

Als afgelopen weekend iets laat zien, dan is het wel dat de gedachte dat vrijheid vooral bestaat bij de gratie je eigen keuzes te kunnen maken niet kan zonder reflectie op de verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt. Tezelfdertijd maakt het weekend, waarin in tal van beschouwingen over het curieuze verloop van de kabinetsformatie tot nu toe werd vastgesteld dat ons democratisch bestel aan een grondige onderhoudsbeurt toe is, duidelijk dat het dan niet kan blijven bij de dominante gedachte dat vrijheid in essentie gaat om de rechten en ruimte van het individu. Het gaat ook om de vraag wat we met elkaar delen en hoe we in gezamenlijkheid vorm geven aan onze toekomst.

[1]: voor mijn eigen perspectief op de vrijheid van onderwijs verwijs ik graag naar een eerdere bijdrage daarover op deze website: ‘De school is niet van de staat’. Deze is hier te lezen.
[2]: Annelien de Dijn, Freedom. An Unruly History (Cambridge, MA 2020) 345 (mijn vertaling). Het boek van De Dijn verschijnt in de loop van april in Nederlandse vertaling.