Bij ons in Middelburg maakt Jan al bijna 38 jaar de straten schoon. Knaloranje pak, prachtig karretje, een praatje voor iedereen. Hoe goedlachs hij ook is, zijn zorgen deelt hij met een grimas. De verhoging van de pensioenleeftijd, terwijl hij zo graag eerder stopte. Zijn zoektocht naar een nieuw huurhuis, waarbij hij onmogelijk de gevraagde 1400 euro kan betalen. Al helemaal niet omdat de zorgpremie die hij spaart aan het einde van het jaar naar de verzekeraar gaat.

Werk, wonen, zorg, onderwijs. De achteruitgang die Jan voelt geldt het grootste deel van de samenleving, en bij uitstek de meest kwetsbaren. Juist jongeren, lager-opgeleiden en mensen met een handicap hebben steeds vaker een flexibel contract en krijgen met corona buitensporig veel klappen. Voor hen, ook, is het tekort van ruim 330.000 woningen het meest acuut. Corona maakte iedereen pijnlijk duidelijk hoe onze zorg door de bezuinigingen, decentralisaties en algehele verwaarlozing onder het minimum zakte, maar trof weer de meest kwetsbaren het zwaarst. Dat geldt ook voor de tekorten in het onderwijs, waardoor bijvoorbeeld een kwart van de vijftienjarigen laaggeletterd is.

Terecht, dus, dat ons Plan voor Nederland vol inzet op deze klassiek sociaaldemocratische thema’s. Die ene zin uit de Internationale – ‘de staat verdrukt, de wet is logen’ – moet na al die jaren vervangen door ‘de staat verzorgt’. Wat volgens mij echter mist, en ook al jaren, is de rol van het recht in het bereiken van de doelen van de sociaaldemocratie: goed werk, liefdevolle zorg, onderwijs met gelijke kansen, een betaalbare woning voor iedereen en een schone en duurzame toekomst. Wie dit vertaalt in de onderliggende rechten begint bij de burger en brengt zo die eerlijke toekomst dichterbij.

Daarbij is het dus van belang om mensenrechten breed te beschouwen. Terwijl de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens net zozeer sociale, economische en culturele rechten als burgerlijke en politieke rechten bevat, worden de twee categorieën te vaak als ongelijksoortig gezien. Sociale rechten zijn dan inspanningsverplichtingen, en alleen klassieke grondrechten rechtstreeks afdwingbaar. Zie hierbij de kritiek van de Amerikaanse historicus Samuel Moyn, die in zijn boek Not Enough betoogde dat de mensenrechten juist op dit punt tekort schieten. Het internationale recht is inmiddels veel verder ontwikkeld, maar in Nederland is het beeld van sociale rechten als zorgplichten hardnekkig.

Toch is het de moeite waard, juist voor sociaaldemocraten, om de sociale en economische rechten als het recht op goede arbeidsomstandigheden, op toegang tot zorg, op onderwijs, op adequate huisvesting af te stoffen, aan te scherpen en in te zetten. Door bijvoorbeeld, in het parlement, wetgeving te toetsen aan juist deze grondrechten.. Zij vormen immers in potentie een belangrijk, en vaak vergeten, instrument van de sociaaldemocratie. Het recht is immers niet alleen een schild, maar ook een zwaard in de strijd tegen onrecht.

De vraag waarom dit instrument in de afgelopen decennia zo weinig is ingezet vraagt om een aparte analyse. Daarbij speelt de formulering van de sociale grondrechten zoals deze in 1983 in de Grondwet op werden genomen. Daar gelden de bevordering van voldoende werkgelegenheid, de bestaanszekerheid, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en de verbetering van het leefmilieu, de volksgezondheid en het onderwijs allemaal als zorg van de overheid (in artikelen 19 – 23). Zorgplichten, dus. Niet, zoals het geval is in veel verdragen, als rechten. Op billijke en gunstige arbeidsvoorwaarden, op duurzame ontwikkeling, op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid of op onderwijs. Dit terwijl die grondrechten in verdragen, juist in Nederland, nog ‘boven’ onze eigen Grondwet staan. Daarnaast zijn zij, binnen het internationale recht, vaak steeds dwingendrechtelijker ingevuld en daarmee steeds meer bruikbaar als instrument voor sociale verandering. Daarmee is er een kloof ontstaan tussen de internationaal- en Europeesrechtelijke interpretatie van veel sociale rechten (rechtstreeks werkend) en de interpretatie die in Nederland gangbaar is (enkel een zorgplicht van de overheid).

Dat de expliciete inzet van dit instrument veel op zou kunnen leveren is duidelijk: voor ZZP-ers die nog altijd last hebben van ongelijke arbeidsomstandigheden. Voor de 600.000 mensen met een armoederisico. Voor de 40.000 daklozen in ons land. Voor de jongeren die maanden, soms jaren, op de wachtlijst staan voor jeugdzorg. Voor de duizenden thuiszitters in Nederland, die geen school wil hebben. Voor de generaties na ons, die straks zitten met de rommel van ons consumptiegedrag. Maar wat zou een sterkere nadruk op hun sociaaleconomische rechten vragen? Hieronder drie aspecten: een grotere rol van de kamer, een nadruk op de afdwingbaarheid en oog voor alle betrokken actoren.

Ten eerste zou ook de Tweede Kamer beleid en wetgeving veel sterker moeten toetsen aan de sociale en economische rechten dan zij nu doet. Met collega’s schreef ik bijvoorbeeld al vóór de invoering van de Participatiewet over de spanning met het VN-Verdrag Handicap omdat Wajongers erop achteruit zouden gaan. Ook zou de combinatie van decentralisatie van de maatschappelijke zorg met bezuinigingen deze toets niet hebben doorstaan. Kamerleden zweren of beloven weliswaar trouw aan de Grondwet (in de breedste zin) maar laten deze vervolgens veel te vaak in de kast liggen. Ook hebben zij vaak weinig (eigenlijk geen) belangstelling voor verdragsrapportages over de stand van sociale en economische rechten in Nederland. Dit terwijl bijvoorbeeld op het gebied van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen (met jaarlijks 200.000 slachtoffers) het Verdrag van Istanbul expliciet vraagt om een rol van het parlement in het toezicht op naleving. En gemeenten inmiddels, met de verantwoordelijkheid voor de WMO, expliciet het beleid zouden moeten toetsen aan, bijvoorbeeld, het Kinderrechtenverdrag.

Daarbij is het ook belangrijk om de ‘rechtskracht’ van sociale en economische rechten te versterken. In het verkiezingsprogramma (paragraaf 7.6, voor de liefhebbers) belooft de PvdA protocollen te ratificeren. Het gaat dan om optionele protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, bij het VN-Verdrag Handicap en het Kinderrechtenverdrag. Zij vormen allemaal de brug tussen recht hebben en recht krijgen omdat zij mensen in staat stellen om desnoods bij de relevante VN-Comités te klagen dat Nederland de rechten op het gebied van werk, wonen, zorg en onderwijs erin niet respecteert. Het is niet zonder reden dat vooral de VVD deze ratificatie al jaren tegenhoudt – daarmee moeten alle mooie beloftes in de verdragen ook echt ingelost. Schandalig is het natuurlijk wel, dat Nederland bijvoorbeeld als een van de weinige Europese landen op papier alle rechten in het VN-Verdrag Handicap erkent, maar mensen niet toelaat om deze rechten dan ook via de rechter af te dwingen. Dit terwijl toegankelijker treinen, levensloopbestendige huisvesting, echt passend onderwijs en werk voor twee miljoen mensen in Nederland zo’n verschil zouden maken.

Een derde aandachtspunt in een politiek gebaseerd op sociaaleconomische rechten is de vraag wie verantwoordelijk is voor het respecteren, beschermen en verwezenlijken van die rechten. Goed werk, betaalbaar wonen, liefdevolle zorg, onderwijs dat verheft: zij mogen wel de zorg van de overheid zijn maar de verantwoordelijkheid is inmiddels vaak verlegd naar decentrale overheden en een lappendeken van gemeenschappelijke regelingen, zelfstandige bestuursorganen, uitvoeringsorganisaties en semi-private instanties. Juist daar is het marktdenken dominant en spelen rechten een veel te kleine rol. Maar weer een Zeeuws voorbeeld: bij het opheffen van de Jeugdzorgorganisatie Intervence ging het nauwelijks over de rechten van de betrokken kinderen, en alleen over de kosten. Gemeenteraden die, net zoals de Inspectie, aan de noodrem wilden trekken stonden buitenspel omdat zij de bevoegdheid op die gebied overgedragen zouden hebben. Wij moeten terug naar een hernieuwde verhouding tussen recht, staat en politiek, zoveel is inmiddels wel duidelijk. Maar als andere organisaties verantwoordelijk zijn voor werk, wonen, zorg of onderwijs is het zo belangrijk om de rechten waar het om gaat op te nemen in de taakstelling, opdrachtverlening of raamovereenkomst.

Recht voor allen! Zo heette het blad van Domela Nieuwenhuis. Daarbij gaat het om recht voor iedereen, maar ook om alle rechten. Juist met de rechten op goed werk, wonen, onderwijs en betaalbaar wonen in de hand brengen wij die eerlijker toekomst waar wij voor staan dichterbij. Juist daarom moeten wij juist deze rechten als instrument voluit inzetten: op nationaal en lokaal niveau, in de kamer en voor de rechter. Om er, na al die jaren, voor te zorgen dat voor Jan, en voor heel veel anderen, die ene zin uit de Internationale niet meer geldt: ‘zijn recht is een ijdel woord’.