Willem (roepnaam: Wim) Banning werd in 1888 als zoon van een haringvisser in het Friese Makkum geboren. Wim leek voorbestemd om in de voetsporen van zijn vader te treden. Dat het heel anders gelopen is, is te danken aan het hoofd van de lagere school. Deze zag dat er meer zat in deze jongen en dat leidde ertoe dat Wim voor onderwijzer mocht gaan studeren. In die tijd was dat één van de weinige mogelijkheden voor een jongen uit een eenvoudig milieu om hogerop te komen.

Door Herman Noordegraaf

Rode dominee Willem Banning.
Willem Banning

Jeugd

Er waren nog maar weinig kweekscholen in Nederland. In Haarlem was er één. Hier werd Banning in 1903 toegelaten. Het kwekelingenmilieu was, als onderdeel van de toenmalige jongerencultuur, vol idealisme. Jongeren wilden in verzet tegen de burgerlijke samenleving werken aan een nieuwe samenleving. Gegrepen door dit idealisme was Banning actief in de Kweekelingen Geheelonthoudersbond (KGOB). De geheelonthoudersbeweging, nu vrijwel geheel verdwenen, was destijds een brede beweging, die haar strijd plaatste in het wijdere perspectief van maatschappijvernieuwing. Banning zou levenslang geheelonthouder blijven. Hij zou ook levenslang ‘onderwijzer’ blijven: niet wat beroep betreft, maar wel qua stijl, werkwijze en streven. Hij wilde een ‘volksopvoeder’ zijn, die werkte aan ‘de verheffing van het volk’. In hedendaagse oren gezien klinkt dat erg paternalistisch, maar het doel was de emancipatie van de arbeidersbevolking, die grotendeels in erbarmelijke omstandigheden leefde en nauwelijks toegang had tot bronnen van cultuur en educatie. Banning was een geboren docent, die glashelder verschillende posities kon neerzetten, analyseren in hun zwakke en sterke punten, om daarna zijn eigen conclusies te trekken. Zijn talloze boeken, waarvan er vele herdrukt werden, kenmerken zich door deze opzet. Hij wilde goed luisteren naar wat mensen bewoog en naar hun argumenten, ook als hij het er niet mee eens was.

Socialist

Na de afronding van zijn opleiding was Banning vanaf 1907 werkzaam als onderwijzer in Noord-Holland. In Hoorn maakte hij kennis met dominee J. Th. Tenthoff. Deze was overtuigd socialist. Via hem leerde Banning de beweging van ‘rooie dominees’ kennen, die zich concentreerde rondom het blad De Blijde Wereld. Dat was een bijzonder verschijnsel, want kerken en christendom enerzijds en socialisme anderzijds stonden in die tijd tegenover elkaar als water en vuur. De eersten zagen in het socialisme een verwerpelijke anti-goddelijke revolutionaire beweging, terwijl vele socialisten de kerken als een reactionaire macht ervoeren. Slechts weinigen doorbraken deze volstrekte antithese door als christen voor het socialisme te kiezen. Voor deze kleine schare was vooral het motief van de gerechtigheid, de bijbelse keuze voor armen en verdrukten, belangrijk. Het kapitalisme was met zijn ontering van het proletariaat één vloek. De Blijde Wereld-dominees vormden vanaf 1902 de eerste georganiseerde christen-socialistische beweging in Nederland. Het idealisme van Banning kreeg nu concreet vorm in een keuze voor het socialisme. In 1914 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP).

Woodbrookers

Een andere belangrijke keuze, verbonden met de eerste, was dat hij besloot om theologie te gaan studeren: hij wilde predikant worden om zo beter aan de vernieuwing van de samenleving te kunnen werken (dit motief zal heden ten dage minder opgeld doen!). Van 1913 tot 1917 studeerde hij theologie in Leiden om daarna (vrijzinnig-)hervormd predikant te worden in Haarlo in de Achterhoek. Deze plaats was in de nabijheid van Barchem wat het hem mogelijk maakte om meer betrokken te raken bij de Vereeniging Woodbrookers in Holland, die haar conferentiecentrum had in Barchem. Deze vereniging was in 1908 opgericht door een aantal theologen die tijdens hun studie theologie cursussen hadden bijgewoond van het Quakerscentrum in Woodbrooke (bij Birmingham in Engeland). De daar gepraktiseerde methode van de dialoog, verbonden met een ‘oprecht verlangen naar God’, stempelde ook het Woodbrookerswerk in Nederland. Over de scheidslijnen heen van kerkelijke richtingen wilde de Woodbrookersvereniging door middel van cursussen en lezingen werken aan religieuze en culturele ontwikkeling en maatschappelijke betrokkenheid.

Dit werk, een voorloper van wat later ‘vormingswerk’ genoemd zou gaan worden, was toen vrij uniek zowel in zijn methoden (de dialoog) als in het streven scheidslijnen in het sterk verzuilde Nederland te overwinnen. Binnen de Woodbrookersvereniging, die als zodanig niet partijpolitiek gebonden was, kwam mede op initiatief van Banning in 1919 de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers (AG) tot stand als werkverband binnen de vereniging. (De vereniging bestaat nog steeds, nu onder de naam ‘Banning Vereniging’, voorheen ‘Vereniging voor Zingeving en Democratie’, afgekort Zingeving.net).

Deze wilde de arbeidersvereniging in religieuze zin dienen. Banning werd voorzitter en als leider van cursussen en spreker en door zijn talloze publicaties de voorman van het religieus-socialisme in Nederland. Dat werd versterkt toen hij in 1926 redactielid van De Blijde Wereld werd. Dit blad kreeg in 1932 de naam Tijd en Taak, omdat duidelijk was dat in een tijd van economische crisis en de opkomst van totalitaire ideologieën de naam De Blijde Wereld te idyllisch was. Als hoofdredacteur van Tijd en Taak trad Banning nog geprononceerder naar voren.

Na eerst nog predikant in Sneek geweest te zijn (één van de hervormde predikanten moest daar religieus-socialist zijn!), werd Banning in 1929 directeur van de Vereeniging Woodbrookers in Nederland. Hij breidde het werk uit door de realisering van vestigingen in Bentveld (bij Haarlem) en in Kortehemmen (in Friesland) om zo de arbeiders in de randstad respectievelijk het Noorden beter te kunnen bereiken. Deze uitbreiding was mede mogelijk dankzij financiële steun van de befaamde dichteres Henriette Roland Holst, die in haar laatste levensfase religieus-socialiste was. Afkomstig zijnde uit een gegoed milieu wilde zij niet langer over kapitaal beschikken. Zij stelde dit ter beschikking van de AG!

Dr Willem Banning (1888-1971) wordt op zijn 65e verjaardag onderscheiden door dr. Willem Drees (links).
Dr Willem Banning (1888-1971) wordt op zijn 65e verjaardag onderscheiden door dr. Willem Drees (links).

Vernieuwing van het socialisme

In 1931 promoveerde Banning op het proefschrift over Jean Jaures (Jean Jaures als denker). Deze aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vermoorde voorman van het Franse socialisme stond het type socialisme voor dat ook Banning aanhing: de keuze voor het socialisme was allereerst een religieus-ethische keuze. Dit type socialisme onderscheidde zich van het marxistisch getinte socialisme, dat de keuze voor het socialisme baseerde op de inzichten van Marx dat het kapitalisme aan zijn innerlijke tegenstrijdigheden ten onder zou gaan waarna de socialistische maatschappij uit de puinhopen van het kapitalisme geboren zou worden. Het ging in dit marxistisch georiënteerde socialisme allereerst om inzicht in deze ontwikkeling, niet om een morele keuze.

Banning had het werk van Marx grondig bestudeerd en onderkende het belang daarvan: het had het vertrapte proletariaat een perspectief geboden. Voorts deelde hij het inzicht dat grondige analyse van de samenleving noodzakelijk was voor politiek handelen. Maar principieel gold dat het bij het socialisme om een morele opgave ging waarvoor mensen zich moesten inzetten (het socialisme kwam niet vanzelf!). Bovendien wilde Banning het bereik van de SDAP verbreden: deze moest niet alleen arbeiders aantrekken, maar ook andere groepen. Juist door te beklemtonen dat het om een morele keuze ging, die belangen oversteeg, konden ook andere groepen aangesproken worden. Dit alles was ook strategisch van belang: de SDAP kreeg maar een minderheid van de kiezers achter zich en bevond zich in een isolement, waardoor zij niet via het deelnemen aan de regering haar programma kon realiseren. Verdieping en verbreding van het socialisme – daar ging het Banning om. Als lid van het partijbestuur van de SDAP vanaf 1931 zette Banning zich daarvoor in. De herziening van het partijprogramma in 1937 gaf een eerste heroriëntatie in de door Banning voorgestane richting te zien.

De Doorbraak

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam een nieuwe dynamiek op gang: de bezetter gijzelde prominente Nederlanders uit alle politieke, maatschappelijke en godsdienstige stromingen. Zij werden ondergebracht in Haaren en Sint Michielsgestel. Banning was één van hen. Tussen de gegijzelden vinden intensieve gesprekken plaats over de vernieuwing van Nederland na de oorlog. De scheidslijnen, die zo blokkerend gewerkt hadden, moesten overwonnen worden om zo een op gerechtigheid en democratie gebaseerde samenleving mogelijk te maken. Banning speelde in de discussies een grote rol door zijn vermogen tot dialoog. Onder invloed van Franse denkers als Denis de Rougemont en Emmanuel Mounier, de joodse filosoof Martin Buber en de Russische filosoof Nikolaj Berdjajew vervulde de visie op de mens als persoon een belangrijke functie als gemeenschappelijk oriëntatiepunt. Met het persoonsbegrip wordt aangegeven dat de mens als individu ertoe doet. Daarmee wordt afstand genomen van ideologieën die mensen doet opgaan in collectiviteiten. Vrijheid en democratie zijn wezenlijk voor het mens-zijn. Dit moet echter niet individualistisch opgevat worden: het individu kan alleen tot ontplooiing komen in gemeenschap met anderen en vanuit het dragen van verantwoordelijkheid. Mens-zijn is altijd mens-zijn met anderen. In termen van het huidige debat: Banning is een gemeenschapsdenker, maar daarbij gaat het wel om een type van gemeenschap dat niet onderdrukkend werkt, maar zich kenmerkt door democratische verhoudingen.

Dit ‘personalistisch socialisme’ kreeg verder vorm in de zogeheten ‘Doorbraak’ na de Tweede Wereldoorlog, waarvan Banning een van de voormannen was en die in 1946 leidde tot de oprichting van de Partij van de Arbeid. ‘Doorbraak’ wilde zeggen dat mensen uit confessionele partijen toetraden tot de nieuwe, niet op confessionele grondslag, staande partij. In het Beginselprogramma uit 1947, waarin de hand van Banning duidelijk te herkennen is, lezen we onder andere dat de PvdA streeft naar “een samenleving op de grondslag van geestelijke en staatkundige vrijheid, doordrongen van de eerbiediging van de medemens en gekenmerkt door een democratische gezindheid in het gehele volksleven, die de opbloei van het persoonlijk en gemeenschapsleven mogelijk maakt.” (een personalistisch socialistische formulering!) De partij wilde mensen verenigen die, met verschil in levensbeschouwelijke motivatie, het politieke streven en de daaraan ten grondslag liggende beginselen konden onderschrijven. Het belang van de levensbeschouwing voor de politiek werd daarbij echter wel erkend en positief gewaardeerd. Om weer het Beginselprogramma van 1947 te citeren: “De Partij staat open voor personen van zeer verschillende levensovertuiging, die instemmen met het beginselprogram. Zij erkent het innig verband tussen levensovertuiging en politiek inzicht en waardeert het in haar leden, als zij dit verband ook in hun arbeid voor de Partij duidelijk doen blijken. Zij verwerpt echter principieel (…) de organisatie van het politieke partijleven op de grondslag van een godsdienstige belijdenis (antithese).”

Banning, die zelf geen politieke functie ambieerde, bleef actief binnen de PvdA in tal van commissies en oefende ook door zijn publicaties invloed uit. Voorts was hij sterk betrokken bij de vernieuwing van de Nederlandse Hervormde Kerk. Zijn streven was om deze kerk, die voor de oorlog als gevolg van grote interne verschillen krachteloos was, een bijdrage te laten leveren aan de vernieuwing van de samenleving. Banning was als medeoprichter en docent aan het instituut Kerk en Wereld te Driebergen en vanaf 1946 als buitengewoon hoogleraar in de kerkelijke sociologie te Leiden nauw bij dit streven betrokken. In 1958 ging hij met emeritaat, maar bleef nog een aantal jaren publicistisch actief. Hij overleed in 1971.

Banning werkte met het oog op de grote vragen van zijn tijd. Toch bevat zijn werk een aantal inzichten die van blijvend belang zijn, zoals:
– Het belang van de dialoog over fundamentele vragen van mens-zijn en samenleven.
– Het onderkennen van de levensbeschouwelijke en morele grondslagen van elk politiek handelen. Reflectie hierop in verbinding met zakelijke analyse is voorwaarde voor goed politiek handelen.
– Het zich willen verbinden als intellectueel met bredere politieke en maatschappelijke progressieve bewegingen (engagement).
– Verantwoordelijkheid en gerechtigheid als fundamentele oriëntatiepunten voor het persoonlijk leven en het samenleven.