Tijdens de Banning Conferentie van 30 mei 2015 sprak Jeroen Visser over ongelijkheid in Nederland. “Sommige mensen denken dat we in Nederland geen enkel probleem hebben met ongelijkheid. Hen zou ik graag de feiten presenteren. Een waarschuwing vooraf: dit kunnen schokkende cijfers zijn.”

Jeroen Visser
Jeroen Visser
Foto: Christiaan Krouwel

De CEO van ING ontvangt in één week meer aan loon dan zijn laagstbetaalde collega in een heel jaar. Hoewel in de praktijk de topinkomens nogal eens onderling vergeleken worden met het liefst Angelsaksische landen, is voor ons vooral de verhouding tussen de top en de laagbetaalden in een organisatie van belang. Dat geeft een intern anker. We weten bijvoorbeeld dat bij de ING de verhouding inmiddels ligt op factor 1 staat tot 53. De verhouding is compleet zoek. Juist deze groeiende ongelijkheid tussen de ontwikkeling van lonen aan de top, het loon van de gemiddelde werknemer en het minimumloon zorgt voor de ongelijke verdeling van kansen in de samenleving.

Minimumjeugdloon
Kijk bijvoorbeeld naar het minimumjeugdloon. In de situatie van vergrijzing en ontgroening zou je denken dat jongeren relatief schaars zijn en lonen relatief hoog, maar jongeren ontvangen tot 70% minder loon dan het minimumloon. Voor volwassenen van achttien jaar is het minimumjeugdloon nog steeds de helft van het normale minimumloon. Omringende landen kennen dit fenomeen op deze schaal niet. Een interessante vraag is dan: helpt het tegen jeugdwerkloosheid? Dit blijkt nauwelijks het geval. De jeugdwerkloosheid is in de crisisjaren gestegen, zoals de totale werkloosheid ook gestegen is. Lage jeugdlonen helpen daarmee niet om jongeren aan het werk te krijgen, maar zijn vooral prettig voor bedrijven om kosten te drukken.

Gebrek aan buffers
De inkomensongelijkheid is eigenlijk nog niets vergeleken met de vermogensongelijkheid in ons land. De rijkste 10% van Nederland heeft 66% van het private vermogen in handen. Opvallend is dat de helft van de bevolking eigenlijk helemaal geen vermogen – spaargeld – heeft. Een totaal gebrek aan buffers is op zichzelf al problematisch, maar gaat vooral knellen als er wordt bezuinigd op collectieve voorzieningen en de bevolking zelf meer moet bijdragen. De helft van de bevolking heeft gewoon niet de middelen om dit te doen. We weten ook dat het rendement van grote beleggers veel hoger ligt dan de rente die kleine spaarders ontvangen. Als er niets gebeurt, zal deze vermogensongelijkheid daarom alleen maar verder toenemen.

Grootste luiers
We zagen net dat collectieve voorzieningen schraler worden. Je zou verwachten dat de collectieve voorzieningen dan vooral aan de lagere- en middeninkomens ten goede komen. Maar als je een optelsom maakt van de zorg-, huur-, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget aan de ene kant en één instrument aan de andere kant, de hypotheekrenteaftrek, ontstaat ineens een heel ander beeld. Het zijn niet de laagste inkomens, maar de hoogste inkomens die de meeste overheidssubsidies ontvangen. Er wordt vaak gesproken over het pamperen van uitkeringsgerechtigden, maar de hoogste inkomens hebben hier wat dat betreft de grootste luiers aan. Dat is economisch niet slim. Als rijke mensen meer geld krijgen, wordt dit niet altijd één op één geconsumeerd. Als mensen zonder geld er iets bij krijgen, doen ze dat wel en stimuleren daarmee de vraag en dus ook de werkgelegenheid. Dat is goed voor het verminderen van inkomensongelijkheid.

Crisis – maar niet voor iedereen
Veel mensen denken dat we in een crisis zitten. Dat is voor een deel ook waar, maar dat geldt niet voor iedereen. Ondanks de crisis zijn de winsten behoorlijk gestegen. Vooral multinationals hebben dit ondervonden. De winsten stegen, maar de opbrengst van de winstbelasting bleef laag. De loon- en inkomstenbelasting is wel gestegen en maakt werken dus steeds minder aantrekkelijk. Omdat de grote bedrijven hun fair share niet betalen, betalen jij en ik de rekening. We schatten dat de extra belastingen voor huishoudens nu al meer dan 1000 euro hoger uitvallen dan wanneer het bedrijfsleven het eigen belastingaandeel had betaald.

Economische groei geen doel op zich
We moeten ons realiseren dat economische groei op zichzelf geen doel is, maar een middel om meer welvaart te creëren voor de hele samenleving. Binnen de FNV en de SER onderschrijven wij daarom een breed welvaartsbegrip met drie doelstellingen: 1. een gebalanceerde economische groei die gebaseerd is op duurzame ontwikkeling; 2. zoveel mogelijk arbeidsdeelname en 3. het creëren van een redelijke inkomensverdeling.

Een duurzame arbeidsmarkt betekent meer en betere banen voor mensen, vooral voor de werklozen die nu aan de kant staan. Sociale duurzaamheid betekent dat er een actieve rol gespeeld moet worden in het voorkomen van de groeiende ongelijkheid in inkomens en vermogens. De overheid moet daarom stoppen met obsessief bezuinigen op voorzieningen die juist laagbetaalden nodig hebben. Ze moet juist meer investeren. We weten dat de winsten zijn gestegen, dus nu is het tijd dat bedrijven winsten investeren en nieuwe banen creëren. Een reële loonstijging helpt om de bestedingen te verhogen.

Er is een nieuwe ongemakkelijke waarheid. Nederland is helemaal niet zo’n egalitaire samenleving als het pretendeert te zijn. De sociale ongelijkheid neemt toe, tussen de top- en de minimuminkomens, tussen rijk en arm, tussen bedrijven en werknemers, tussen mensen met en zonder werk. Als we die ongelijkheid willen bestrijden, moeten we daar gauw mee beginnen.

Door Jeroen Visser (FNV)