Op dinsdagavond 24 september ging in Utrecht de Banningleergang van start. Een mooie groep van zo’n 40 PvdA’ers had de eer om (oud-lid) Rob Hartmans te horen spreken over “Sociaaldemocratisch denkers over democratie en fascisme.” De auteur van het boek “Vijandige Broeders” begon in 1933 en eindigde bij de laatste 10 jaar in de Nederlandse politiek, waarna de zaal werd uitgedaagd om daar een stelling en een vraag over te bedenken.

In de aankondiging waren de deelnemers warmgedraaid met voltreffende oneliners als: “Het fascisme is een uiting van verzet tegen het schaapachtige cultuurloze maagsocialisme en het geldschrapende cultuurloze maagkapitalisme der vorige generaties,” van Jacques de Kadt, en de visie van Willem Banning (leraar, predikant èn sociaaldemocraat), die met name kritiek had op het gebrek aan ethische visie in de toenmalige SDAP.

Ook tijdens de lezing werden interessante links gelegd en observaties gedaan. Ik wist bijvoorbeeld nog niet dat de Nederlandse sociaaldemocratie zich zeer weinig aantrok van de Franse socialisten, of de Italiaanse, maar vooral de Duitse SPD als haar grote broer zag. En niet alleen dat; sommige sociaaldemocraten lachten stiekem in hun vuistje toen de SPD het zo moeilijk kreeg begin jaren ’30. Over de SPD gesproken: deze arme sociaaldemocraten kregen ook nog eens de schuld van het opkomen van de NSDAP en de vruchtbare bodem voor fascisme in het toenmalige Duitsland. Maar ook in Nederland werd fundamenteel commentaar geleverd op de SDAP.

Waar lag dat nou aan? Voor een precieze uitwerking moet je toch echt zelf het boek lezen, maar laat ik een poging doen. Ten eerste heeft volgens Banning de sociaaldemocratie vergeten zich duidelijk uit te spreken over moreel-ethische kwesties. Wat is ‘goed’, ‘deugdelijk’, etc.? Daardoor was er weinig heroïsch of romantisch aan en liet de stroming een grote behoefte die leefde onder met name de jonge bevolking liggen. Dit eerste punt was vooral een gevolg van de ‘wetenschappelijke’ aard van het marxisme en een neiging om de realiteit aan de theorie aan te willen passen in plaats van andersom.

Ten tweede profileerde de sociaaldemocratie zich expliciet voor arbeiders. Maar lang niet iedereen voelde zich arbeider. Als je onderwijzer was, of boer, of middenstander, dan voelde je wel (minstens zo hard) de gevolgen van het grootkapitaal, maar niet de verbondenheid met de arbeiders. De SDAP liet deze groepen echter links (of moeten we zeggen – rechts) liggen. Al deze groepen behoorden volgens de theorie tot het proletariaat, maar de politiek van de sociaaldemocratie was er niet toe in staat om ze als zodanig aan te spreken. Er zaten natuurlijk ook groepen binnen de partij die dat niet zo veel uitmaakte, omdat ze in hun visie de democratie niet zo hard nodig zouden hebben wanneer de revolutie zou aanbreken. En dat was uiteraard een kwestie van tijd.

Een vergelijking die de deelnemers graag wilden bespreken is die tussen het fascisme en het populisme. En vooral ook de reactie van de sociaaldemocratie daarop. Fascisten en populisten zijn niet hetzelfde, dat is duidelijk, aldus Hartmans. Wel hebben ze enkele gedeelde karakteristieken, zoals een sterke leider, een afkeer van de elite, een oriëntatie op identiteit en een zondebok. Ook zie je dat economische tegenspoed bij jonge mensen tot een vruchtbare bodem leidt waarop populisme en fascisme kunnen groeien. De sociaal democratische reactie is herkenbaar als een heroriëntatie op de eigen waarde en het introduceren van een nieuwe koers, waarin de afgehaakte groepen weer aangesproken worden. Dat zagen we in 1937, mede dankzij Banning, en in 2012 tijdens de Van waarde-debatten in de PvdA.

En zo kwam er alweer een einde aan tweeënhalf uur luisteren, denken en discussiëren. We kijken uit naar de volgende keer, wanneer Thomas Decreus ons komt vertellen over ‘De crisis van de democratie in Europa: Indignados, populisten en technocraten’.