Australië wordt geteisterd door vuurzeeën, Afrika kampt met grote droogte en in de Alpen smelten de gletsjers. Als we doorgaan met de huidige plannen koersen we af op drie graden opwarming in 2100. Dat is rampzalig. We bevinden ons in een situatie waarin we moeilijke en moedige keuzes moeten maken. De PvdA wil werken aan een schone en rechtvaardige wereld en de lusten en lasten op weg naar duurzaamheid eerlijk verdelen. Wat kunnen we bedenken om dat voor elkaar te krijgen? Om een antwoord op die vraag te vinden interviewen we Heleen de Coninck.

Klimaatonderzoeker De Coninck was een van de vijftien hoofdauteurs van het veelbesproken rapport uit 2018 van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties. Het rapport concludeerde dat er onmiddellijk drastische maatregelen genomen moeten worden én dat de wereld binnen dertig jaar op netto nul CO2-emissies moet zitten om nog een kans te houden om onder de anderhalve graad temperatuurstijging te blijven (zie kader). Heleen is universitair hoofddocent innovatiestudies en duurzaamheid aan de Radboud Universiteit. Per april 2020 is ze benoemd tot hoogleraar socio-technische innovatie en klimaatverandering aan de Technische Universiteit Eindhoven. Na de middelbare school ging ze scheikunde studeren. Milieu had al vanaf haar jeugd haar belangstelling. Sinds 2001 houdt ze zich bezig met klimaatverandering. Begin februari sprak ze in Zwolle op het PvdA Toekomstlab over duurzaamheid. We spreken Heleen op haar werkkamer van de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar het certificaat van de Nobelprijs voor de Vrede 2007, die ze met haar medeauteurs van de IPCC-klimaatrapporten dat jaar deelde met Al Gore, aan de muur hangt.

Je was bij de COP eind 2019 in Madrid. Wat is de COP en wat deed jij tijdens deze internationale bijeenkomst?
De COP, Conference of the Parties, is de VN Klimaatconferentie die jaarlijks moet worden gehouden volgens de VN Klimaatconventie uit 1992. Tijdens de COP spreken alle landen met elkaar om gevaarlijke klimaatveranderingen te voorkomen. Er zijn vertegenwoordigers en beleidsmakers uit alle 195 deelnemende landen, maar ook waarnemers. Dat zijn bijvoorbeeld wetenschappers, die er hun onderzoeksresultaten komen presenteren, en oliemaatschappijen, georganiseerd in brancheorganisaties, om hun oplossingen te delen. Actiegroepen zoals het Wereld Natuur Fonds ontmoeten er beleidsmakers en wetenschappers. Er komen meer dan tienduizend mensen, verspreid over twee weken.

Tijdens de COP in Madrid zijn landen aangezet om meer ambitie te tonen in hun nationale klimaatplannen. Het was ook nodig dat er regels voor emissiehandel onder het Parijsakkoord zouden worden afgesproken, maar dat is niet gelukt. De sfeer tijdens deze COP belooft weinig goeds voor de volgende, de landen die geen belang hebben bij meer ambitie hingen aan de rem, en dat zie je duidelijk terug in de compromistekst. Op de COP gaf ik een aantal presentaties. Eén presentatie ging over de financiële sector en wat het betekent voor investeringen als we onder de anderhalve graad willen blijven. Het is belangrijk dat centrale banken zeggen dat de risico-inschatting anders moet. Hoe schatten we risico’s in van beschadigingen van de infrastructuur door extreem weer? Hoe beoordeel je de rentabiliteit van kolencentrales als die misschien voortijdig dicht moeten? Pensioenfondsen hebben aandelen in Shell, omdat olie en gas een stabiele en zeer rendabele investering zijn. Stel dat Shell gaat verduurzamen, dan dalen mogelijk de inkomsten voor de pensioenfondsen, met alle gevolgen van dien. Als banken stoppen met investeren in niet duurzame projecten, kan het hard gaan. Het is daardoor echt een systeemvraagstuk. Iedereen moet tegelijk bewegen, maar dat is heel ingewikkeld.

Een van mijn andere presentaties ging over het beleid waarmee je emissies (uitstoot van schadelijke stoffen zoals luchtvervuiling en broeikasgassen) in de zware industrie kunt reduceren, bijvoorbeeld in de haven van Rotterdam. De benodigde investeringen zijn heel groot. En het is een sector die vrijwel volledig draait op fossiele brandstof. Het gebruik van die fossiele brandstoffen – voor spullen, energie, mobiliteit en verwarming – is de belangrijkste oorzaak van klimaatverandering. Daarnaast dragen de industriële landbouw en ontbossing er flink aan bij. De uitstoot van broeikasgassen moet de komende jaren hard dalen om de ergste klimaatverandering te voorkomen. We zijn kostbare jaren verloren. Wat begin jaren negentig nog doenlijk leek is nu al een stuk moeilijker. Politieke en economische belangen spelen hierbij een grote rol. De Rotterdamse haven was in 2015 verantwoordelijk voor bijna een vijfde van de totale Nederlandse CO2-uitstoot. De overgang naar minder CO2-uitstoot in de zware industrie is grootschalig en ingrijpend. Dat ziet er anders uit dan in de transportsector, de landbouw of in huishoudens, waarbij je meer gebouw voor gebouw en auto voor auto te werk kunt gaan. Bij de zware industrie heb je een ‘big bang’ nodig, en allerlei processen hangen bovendien met elkaar samen. De industrie kan op verschillende manieren de uitstoot terugdringen: door op fossiel gebaseerde processen en grondstoffen te vervangen door CO2-vrije elektriciteit, biomassa en waterstof. Via CO2-afvang, -opslag en -hergebruik. Op de schaal van een fabriek gaan zulke veranderingen om miljardeninvesteringen. De grote vraag is: hoe krijg je dat voor elkaar? Het is verleidelijk om in de politiek het vraagstuk plat te slaan tot het principe ‘de vervuiler betaalt’. Dat is in de praktijk alleen vol te houden als de kosten betaalbaar zijn voor die vervuiler. Of als je bereid bent de fabrieken van die vervuiler te sluiten. Maar ik denk niet dat we dat willen, ook als PvdA niet.

Waarom veranderen we niet radicaal?
Tien jaar geleden werd ik uitgenodigd om mee te gaan met een cruise naar Spitsbergen, georganiseerd door NRC Handelsblad. Een fantastische ervaring, wat is het mooi daar, wat is de natuur indrukwekkend. Maar, de helft van de deelnemers geloofde niet dat klimaatverandering aan de hand was, of door de mens kwam. Een aantal deelnemers vond het arrogant om te denken dat wij als nietige mensen de enorme aarde zo kunnen veranderen. De reis vond plaats net na de mislukte COP in Kopenhagen, dat was een desillusie voor veel mensen. Gedragswetenschap toont aan dat mensen de neiging hebben een probleem te ontkennen als er geen zicht is op een oplossing. Jonathan Safran Foer beschrijft in zijn boek Het Klimaat zijn wij hoe tijdens de Tweede Wereldoorlog een Joodse man uit het getto van Warschau werd gesmokkeld en naar het Congres in Amerika werd gebracht om daar uit de eerste hand te vertellen wat er voor vreselijke dingen gebeurden in Warschau. De reactie van een congreslid was: ‘Ik denk niet dat je liegt maar ik kan je niet geloven’. Hij voelde zich totaal machteloos. Dat speelt ook bij ontkenning van klimaatverandering. Niet veel mensen denken dat klimaatwetenschappers liegen. Sommige mensen kunnen de conclusies niet accepteren. Anderen accepteren het wel rationeel, maar leven er niet naar. En maar heel weinig mensen veranderen hun gedrag voldoende en leven in lijn met het voorkomen van klimaatverandering.

Hoe beoordeel je wat er gebeurt in Nederland op klimaatgebied?
Het is een gemengd verhaal. Van alle EU-landen heeft Nederland de minste duurzame energie: 7,4 procent, al stijgt het nu wel hard. De uitstoot van CO2 is min of meer gelijk gebleven. We hebben daar ook wel argumenten voor: we hebben weinig potentieel voor duurzame energie en geen waterkracht, we zijn geen ideaal land voor zonne-energie en uit biomassa van eigen grond kunnen we ook niet genoeg halen. Maar ondertussen gebeurt er ook echt te weinig, we hebben vijftien jaar grotendeels op onze handen gezeten.

Op andere milieuvraagstukken doen we het vaak weer beter. In afvalverwerking is Nederland één van de best presterende landen ter wereld, wij hebben geen vuilnisbelten meer. Met het gebruik van fietsen in plaats van auto’s zijn we verder dan welk land ook, dankzij overheidsinvesteringen in infrastructuur, maar ook de onvermoeibare Fietsersbond. Duitsland doet veel aan duurzame elektriciteit, maar burgers daar krijgen nog subsidie voor gas- en olieverwarmingen. Ook de transportsector loopt daar door de autolobby sterk achter. De enorme kostendalingen in zonne-energie danken we overigens aan het jarenlange Duitse beleid en de Chinese innovatiekracht. Dat was niet zo gepland, maar die combinatie heeft een mondiale impact, want elektriciteit uit zonne-energie kan nu op veel plekken concurreren met kolenstroom.

Het klimaatbeleid in Nederland is vergeleken met vijf jaar terug sterk verbeterd. De VVD lag altijd dwars, maar voor de Klimaatwet kwam Kamerbrede steun. Het gaat nog steeds niet ver genoeg om onder die anderhalve graad te blijven, maar er gebeurt nu wel echt wat. De kunst is om de benodigde kennis bij alle delen van de bevolking te krijgen. We hebben in Nederland tienduizenden C.V.-ketelinstallateurs die al zeer binnenkort een gasvrije verwarming moeten kunnen installeren en onderhouden. Alle opleidingen, van MBO tot universitair, zullen een beroepsbevolking moeten opleiden die klaar is voor een duurzame toekomst. Het gaat om toekomstbestendig onderwijs voor iedereen.

Veel aandacht gaat ondertussen ook naar de landbouw. Boeren voelen zich de laatste tijd geraakt in de kern van wie ze zijn. Ze hebben eer in hun vak en opeens zijn ze de kwaaie pier. Mijn dochter gaat naar een gastouder, een gezin met een boerderij met zestig koeien. Dit boerengezin ziet het probleem en werkt met natuurorganisaties samen. Ze hebben stroken met bloemen, breiden niet uit maar hebben de lening van de bank gebruikt om te investeren in massa’s zonnepanelen op de schuur. Ze zijn kritisch op boeren die industrieel bezig zijn, maar tegelijkertijd zullen ze hen nooit afvallen. In die sector zit een sterke saamhorigheid. Daardoor lijken grote industriële boeren en de boerenbeweging die aan wetenschapsontkenning doet de hele sector te vertegenwoordigen. Als de boeren de overheid kunnen vertrouwen en die overheid hen ook werkbare oplossingen biedt, zouden velen zich niet zo machteloos voelen.

Je wordt hoogleraar aan de Technische Universiteit in Eindhoven met als onderzoeksgebied de overdracht van technologische kennis naar ontwikkelingslanden. Waarom is dit belangrijk?
Al in 1992, bij het afspreken van de VN-Klimaatconventie, is vastgelegd dat rijke landen arme landen moeten helpen met technologieoverdracht en capaciteitsopbouw. Dat was ook cruciaal om in Parijs tot een akkoord te komen, en het is ook hard nodig. Arme landen missen vaak de goed functionerende instituties en goed opgeleide mensen. Die heb je allebei nodig om een transitie vorm te geven. Je kunt wel stellen dat de rijke landen daar niet genoeg aan gedaan hebben, ondanks dat het dus al 25 jaar moet en opnieuw werd bevestigd in het Parijsakkoord. Ook door Nederland. Maar ondertussen moest klimaattechnologieoverdracht vooral ook het eigen belang dienen. Nederlandse handelsbelangen staan centraal, ook Lilian Ploumen zat als ontwikkelingsminister op die lijn. Zo maak je je niet geloofwaardig bij de internationale klimaatonderhandelingen.

Een voorbeeld: in Twente was een hele goede masteropleiding, speciaal voor high-potentials uit ontwikkelingslanden, veel studenten kwamen uit Afrika. Die master is wegbezuinigd, hij was immers niet in het Nederlands belang. Ik kom nu bij de klimaatonderhandelingen vaak Afrikaanse onderhandelaars tegen, inclusief de huidige minister van milieu van Oeganda, die haar master bij dat ITC in Twente heeft gedaan. Goed besteed geld, denk ik dan. Waarom stop je daarmee?

Een land als Indonesië is een voorbeeld van waarom technologie- en kennisoverdracht zo belangrijk zijn. Dit land exporteert klimaatverandering: het verkoopt fossiele brandstoffen, het is na Australië de grootste kolenexporteur en er is veel ontbossing voor de winning van palmolie. Ze hebben die inkomsten nodig omdat ze een groeiende consumentenmarkt hebben en ze alles moeten importeren, er wordt bijna niks in het land zelf gemaakt. Je kunt dat doorbreken door lokaal een duurzame economie op te bouwen. Maar daarvoor moet je goed opgeleide mensen hebben. En het onderwijs is zo beperkt en ondermaats dat Indonesiërs nauwelijks eigen maakbedrijven starten. Rijke landen moeten daarbij helpen, dat is een solidariteits- en een rechtvaardigheidsvraagstuk waar de PvdA volledig achter moet gaan staan.

Je bent Fellow (gastonderzoeker) bij de Wiardi Beckman Stichting en was van 2012-2017 lid van de kompasgroep die het Van Waarde project ondersteunde. Duurzaamheid was daarin ondergebracht bij bestaanszekerheid, niet als een aparte waarde. Hoe kijk je aan tegen het huidige klimaatbeleid van de PvdA?
Eurocommissaris Frans Timmermans werkt aan een klimaatplan voor de Europese Unie met als doel om als Europa in 2050 het eerst klimaatneutrale continent te zijn, maar op een sociaaldemocratische manier. Dat vind ik fantastisch. Timmermans heeft met zijn familie in Limburg de mijnsluitingen meegemaakt en ervaren dat een omslag mogelijk is, maar ook hoe moeilijk het kan zijn. Door die ervaring begrijpt hij wat mensen die betrokken zijn bij zo’n transitie meemaken. De EU wil Polen financiële ondersteuning geven bij het afbouwen van de kolenindustrie daar en het opvangen van de negatieve sociale en economische gevolgen daarvan in lokale gemeenschappen. Dat is niet alleen goed, maar ook nodig. Ook Polen moet op zijn eigen voorwaarden mee worden genomen in de klimaattransitie.

Ik ben lid van de PvdA, niet van GroenLinks. De PvdA begint meer bij alle mensen. Ik chargeer, maar GroenLinks wil het liefst van iedereen GroenLinksers maken. De PvdA laat mensen meer in hun waarde en beschouwt mensen, in al hun diversiteit, als noodzakelijk element van een verandering die we samen ingaan. In het begin van het Van Waarde project is duurzaamheid een beetje vergeten. En als ik eerlijk ben, lukte het niet heel goed om het een volwaardige plek te geven. Maar bij iedere bijeenkomst met PvdA-leden werd door een deelnemer wel de opmerking gemaakt dat duurzaamheid toch ook ‘Van Waarde’ is.

In interviews in de Volkskrant en het NRC wordt er steeds verslag gedaan van je privéleven. Je leven op een woonboot met je Amerikaanse echtgenoot en dochter vormen een belangrijk onderdeel van deze artikelen. Hoe ervaar je die belangstelling?
Het voelt oncomfortabel. Ik vind mezelf helemaal niet zo interessant. NRC trok me over de streep met het argument dat een interview over een wetenschapper, en dus niet alleen over het IPCC-rapport, door veel meer mensen wordt gelezen. Dat gold nog sterker voor een toegankelijker medium zoals het Volkskrant Magazine. Ik krijg vaak de vraag wat ik zelf doe om de klimaatcrisis te lijf te gaan. Ik heb altijd gemengde gevoelens over die vraag. Ik begrijp hem – ik moet zelf ook geloofwaardig zijn. En persoonlijk gedrag is belangrijk, iedere ton CO2, iedere actie, ieder jaar dat die actie eerder gebeurt, betekent dat we die CO2 later niet uit de lucht hoeven te halen. Dus: doe het, het helpt! Maar zeker net zo belangrijk is dat de systemen waarin we ons bewegen – het energiesysteem, ons consumptiepatroon, ons grondgebruik – veranderen. Dat kunnen individuen niet alleen. Die stappen moeten van de overheid komen en in iets mindere mate van grote bedrijven.

Over de opwarming van de aarde en de gevolgen van temperatuurstijging:

De aarde is sinds de industriële revolutie al met 1°C opgewarmd, volgens het weerinstituut KNMI ‘bij benadering geheel door toedoen van de mens’. In Nederland is het in die tijdspanne 1,7°C warmer geworden. Vooral de laatste decennia gaat het hard. En de stijging gaat door, zelfs als de CO2-uitstoot drastisch vermindert.
Als de landenplannen in het Parijsakkoord worden uitgevoerd, zou het aan het eind van deze eeuw rond de 3 graden warmer zijn, aldus het IPCC. De temperatuurstijging kan nog tot 1.5°C beperkt worden, maar dan moet er wel heel snel heel veel gaan veranderen.

Bij 2°C stijging: vrijwel alle warmwaterkoraal weg. Bij 1.5°C nog 10-30% over.
Bij 2°C: 10 cm meer zeespiegelstijging dan bij 1.5°C in 2100 (op ruwweg een meter), op de langere termijn meer.
Keerpunt irreversibel afsmelten landijs ergens tussen 1.5 en iets boven de 2°C. Bij afsmelten landijs wordt de zeespiegelstijging in 2100 al veel hoger.
In 2050 lopen honderden miljoenen mensen meer risico’s op armoede bij 2°C dan bij 1.5°C, vooral door extreem weer.
Hoe hoger de temperatuurstijging, des te ernstiger de gevolgen.