Op 21 februari sprak Marjan Minnesma, directeur van stichting Urgenda, in De Rode Hoed de tweede Banning Lezing uit. Nadat Lodewijk Asscher in de eerste Banning Lezing twee jaar geleden iets liet zien van een nieuw sociaaldemocratisch verhaal na de enorme dreun die de PvdA te verwerken kreeg bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2017, toonde Minnesma in haar lezing wat in dat verhaal nog ontbrak. Want hoe bevlogen en innemend haar presentatie ook was, er werden harde waarheden gesproken. Over de schier onmogelijke opdracht die we te vervullen hebben, over de al te geringe neiging echt in actie te komen en over het collectieve falen van de politiek. Noch de sociaaldemocratie, noch de Partij van de Arbeid uitgezonderd.

In een goedgevulde Rode Hoed was de opening van de avond aan de vier genomineerden die een essay schreven over sociaaldemocratie en klimaatpolitiek. Een opvallende constante in de essays was dat alle auteurs het er wel over eens leken dat de sociaaldemocratische traditie eigenlijk alles in handen heeft om een helder en stevig standpunt te formuleren waar het gaat om klimaatverandering. Toch leek geen van de vier essayisten er echt gerust op, meermaals werd de sociaaldemocratie in het algemeen en de PvdA in het bijzonder aangespoord kleur te bekennen. Minnesma leek dat wel met hen eens. Wat terloops verhaalde zij over een moment dat ze werd gevraagd mee te werken aan het PvdA-verkiezingsprogramma. Ongebonden, want omwille van de onafhankelijkheid lid van geen enkele politieke partij, maar wel altijd bereid tot advies ging ze op de uitnodiging in. Om vervolgens vast te stellen dat het in de programmacommissie soms een paar minuten over duurzaamheid ging, maar dan altijd al snel weer over iets anders. Alsof er, zo leek het, toch altijd net weer een aantal belangrijker kwesties aan de orde waren.

Het verhaal toverde een glimlach op het gezicht van veel bezoekers. Van herkenning wellicht, of omdat Minnesma haar verhaal zoals gezegd bracht met een aanstekelijk optimisme. Terwijl de boodschap eigenlijk onvoorstelbaar was. Beknopt samengevat was het verhaal dat we al betrekkelijk lang met grote mate van zekerheid weten dat de uitstoot van broeikasgassen zorgt voor opwarming van de aarde. De gevolgen daarvan – ook in het interview met Heleen de Coninck in dit tijdschrift wordt dat andermaal helder – zijn in potentie even onvermijdelijk als desastreus. Zo is bij een opwarming van twee graden of meer al het koraal in de wereldzeeën ten dode opgeschreven. En wordt het gebied rond de Sahara, waar nu grofweg tweehonderd miljoen mensen wonen – onleefbaar. En wie denkt dat dergelijke ontwikkelingen vooral anderen raken heeft het mis. Waar het rapport van de Commissie Veerman – die moest rapporteren over de toekomstbestendigheid van de Nederlandse duinen en dijken – in 2008 nog rekende met een zeespiegelstijging die door velen voor onmogelijk gehouden werd, lijkt dat nu een paar jaar later een betrekkelijk reële inschatting. Zo hard gaat het dus: wat in 2008 nog op zwartkijken leek is nu reëel. Voor een land dat voor een behoorlijk deel onder zeeniveau ligt is dat een gevaarlijke ontwikkeling: de situatie wordt steeds zorgelijker. Tezelfdertijd schrikken we er steeds minder van, de eerste komische toespelingen op Arnhem aan Zee waren inmiddels te horen.

Het verschil tussen een opwarming van maximaal anderhalve graad, het streven dat in het Klimaatakkoord van Parijs werd afgesproken, en de opwarming met twee graden lijkt klein maar is dat allerminst. Het valt echter in het niet bij de daadwerkelijke ontwikkelingen. Als we doorgaan op ingezette wegen, waarlangs de eerste effectieve slachtoffers van de opwarming van de aarde her en der al zichtbaar worden, dan warmt de aarde deze eeuw geen twee graden op, maar drie. Of meer. En dat, zo werd mooi impliciet duidelijk, kent gevolgen die we niet kunnen overzien. En misschien ook wel niet kunnen overleven.

De vraag waarom we dan zo weinig doen is een vraag die we maar moeilijk van een antwoord kunnen voorzien. Toen stichting Urgenda in 2012 constateerde dat vijf jaar positieve aandacht voor het klimaat in combinatie met tal van projecten en plannen bij lange na niet voldoende resultaat genereerde, werd duidelijk dat echte vooruitgang van de overheid zou moeten komen. De afspraken die ook toen al gemaakt werden over het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen teneinde de snelle opwarming van de planeet af te remmen moesten worden nagekomen. Maar dat gebeurde niet. En nog altijd niet. Inmiddels staat Nederland – de voortdurende blijmoedige opmerkingen van minister-president Rutte dat we zo veel doen en derhalve moeten oppassen niet te ver voor de troepen uit te lopen ten spijt – stijf onderaan waar het gaat om de opwekking van duurzame energie.

Dan spreken over ‘het groenste kabinet ooit’ is een gotspe. Maar voordat we ons handenwringend verkneukelen over het gegeven dat inmiddels tachtig procent van de Nederlanders zich zorgen maakt over klimaatverandering en de kiezersaanhang van de coalitiepartijen gezien de weigerachtigheid hier serieus werk van te maken derhalve nog sneller zal verdwijnen dan het poolijs, is het verstandig de vraag te stellen wat we daar, als sociaaldemocratische beweging, eigenlijk tegenover stellen. Naar de combinatie van de op feiten en onderzoek gebaseerde redelijkheid en de door inzicht in urgentie ingegeven overtuigingskracht van Minnesma is het, ook op links, lang zoeken. Ernstiger dan het bagatelliseren van de problemen door de huidige regering, zelfs ernstiger dan het eenvoudigweg ontkennen van de problemen door sommige anderen, is het totale falen van de politiek als geheel om dit probleem op een fatsoenlijke wijze echt op de agenda te krijgen en te houden. Naar het oordeel van Minnesma is er een nieuwe politiek nodig, een combinatie van John F. Kennedy met zijn pleidooi om de mensheid binnen tien jaar op de maan te krijgen en Franklin D. Roosevelt met zijn overtuiging dat de Verenigde Staten de luchtmacht kon bouwen die de Tweede Wereldoorlog zou winnen. Ondanks de van de laatste geleende terminologie van de New Deal zijn we van hun visie en overtuigingskracht nog ver weg.

Juist dit falen van de politiek als geheel bracht Urgenda tot een gang naar de rechter en dat is begrijpelijk. In een rechtsstaat is het burgers die zich niet beschermd weten door de eigen overheid immers mogelijk zich tot de rechter te wenden teneinde diezelfde overheid op haar nalatigheid aan te spreken. Precies dat was wat Urgenda met haar zaak betoogde: de Nederlandse staat faalt in haar primaire taak, het beschermen van leven en goed van zijn inwoners. En precies dat is wat de rechter telkens weer bevestigde: de opwarming van de aarde betekent een gevaarzetting voor burgers waarvan de Staat niet mag wegkijken. Het niet nakomen van afspraken, het niet halen van gestelde doelen, het niet concretiseren van voorgenomen maatregelen. Het is niet acceptabel.

In het debat dat volgde op het arrest van de Hoge Raad in de zaak is veelvuldig opgemerkt dat de rechter hier op de stoel van de politiek is gaan zitten. Minnesma wist in haar lezing helder uit te leggen dat dit laatste niet het geval was. De rechter deed wat hij in de rechtsstaat behoord te doen: het beschermen van burgers tegen een (in dit geval) nalatige overheid. In een even beknopt als helder opiniestuk in NRC Handelsblad (16 januari 2020) bevestigden de juristen Tim Bleeker, Kees van den Bos en Rianka Rijnhout juist die redenering. Noch de rechtsgang door Urgenda, noch de bij herhaling tot aan de Hoge Raad bevestigde uitspraak, was buiten de orde van de rechtsstaat. Het was juist de essentie ervan.

Toch blijft er een wat wrange nasmaak over. En ook Minnesma lijkt het juridisch succes niet echt te willen vieren. Want waarom moet de Staat der Nederlanden langs juridische weg gedwongen worden zich te houden aan langs democratische weg tot stand gekomen afspraken? Waarom lukt het ‘de politiek’, op wiens stoel de rechter dan zou hebben plaatsgenomen, niet om zelfstandig dat te doen wat nodig is om voornemens en afspraken ook om te zetten in beleid en vervolgens de stapsgewijze uitvoering daarvan? Nu de politiek haar eigen zetel stelselmatig leeg laat, haar verantwoordelijkheid ontloopt, is het aan anderen om de overheid, wiens primaire taak toch gelegen is bij de bescherming van zijn inwoners, bij de les te houden. Dat is niet leuk, en misschien ook wel niet wenselijk, maar wel noodzaak. Helaas.

Op de vraag waarom die stoel van de politiek in dit debat zo angstvallig leeg is gebleven, zeker in Nederland, ging Minnesma in haar lezing niet echt in. Tijdens het interview dat ik met Wouter Bos had tijdens de afsluitende bijeenkomst van de Banning Leergang afgelopen jaar hintte Bos op een verklaring. Het vraagstuk van klimaatverandering sneed dusdanig door de bestaande politieke verhoudingen en achterbannen heen, dat het schier ondoenlijk is voor bestaande partijen om zich er een eenduidige opvatting over te vormen. En hoe cynisch sommigen ook zijn over de relatie tussen de ideeën van partijen en het handelen van de regering, zonder die ideeën gebeurt er niets. Of in ieder geval veel te weinig.

De campagne van Frans Timmermans, waarin klimaatverandering en klimaatpolitiek eigenlijk voor de eerste keer tot de essentie van de politieke boodschap werden gemaakt, laat zien wat er kan gebeuren als politici besluiten de centrale opdracht van de hedendaagse politiek wel serieus te nemen. Niet alleen sloeg de campagne aan, natuurlijk mede omdat Timmermans veruit de meest bekende lijsttrekker was en hij als voorman van de Europese sociaaldemocraten meer uitstraling had en aandacht kreeg, maar toch ook omdat Timmermans consequent en bij herhaling het verband tussen klimaatpolitiek en sociale rechtvaardigheid naar voren bracht. Precies die onderwerpen die op het moment om een wenkend politiek perspectief vragen. En precies die onderwerpen waar de sociaaldemocratie zich kan onderscheiden.

In zijn recente boek werkt Thomas Piketty de gedachte uit dat het heel moeilijk, zo niet onmogelijk, zal zijn grote problemen van de wereld, om te beginnen klimaatverandering en migratie, op te lossen wanneer er niet gelijktijdig wordt gewerkt aan het terugdringen van de groeiende ongelijkheid en het vergroten van de sociale rechtvaardigheid. Die gedachte is de basis voor een sociaaldemocratische klimaatpolitiek. Maar dat kan geen rechtvaardiging zijn voor het wachten met het remmen van de opwarming van de aarde totdat ongelijkheid tot een acceptabel niveau is teruggebracht. Daarvoor ontbreekt, zo liet Minnesma overtuigend zien, simpelweg de tijd.

Toch is dat hetgeen wat nu wel een beetje aan de orde lijkt te zijn, met de Europese ambitie van Timmermans als hoopgevende uitzondering. Ook Nederlandse sociaaldemocraten dienen zich te realiseren dat er geen hoop is op een betere wereld als we niet in staat zijn een klimaatpolitiek te formuleren die zowel verbindend als effectief weet te zijn. Het formuleren van die politiek staat nog in de kinderschoenen, maar moet die snel ontgroeien. De handvatten en aanknopingspunten zijn er, de overtuigingskracht ook. Dat werd 21 februari in De Rode Hoed wel zichtbaar. Het is de hoogste tijd om aan het werk te gaan.

Fotografie: Paul te Stroete