Interview met Marjet Brolsma

In het P.C. Hoofthuis aan de Amsterdamse Spuistraat werkt Marjet Brolsma als docent en onderzoeker bij de vakgroep Moderne Europese Letterkunde. Zij promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over Nederlandse cultuurkritiek in het interbellum. Ik interview haar nadat ik haar promotie heb bijgewoond in de Middeleeuwse Agnietenkapel. Midden tussen haar familie, waaronder haar beide kleine kinderen, kreeg zij haar bul uitgereikt op een mooie dag in juni.

Marjet Brolsma
Marjet Brolsma studeerde cultuurgeschiedenis en journalistiek aan de universiteit van Groningen en promoveerde in juni 2015 aan de Universiteit van Amsterdam. Ze promoveerde op het proefschrift Nederlandse intellectuelen, de Eerste Wereldoorlog en de crises van de Europese beschaving (1914-1930).
In haar proefschrift onderzoekt Marjet Brolsma de Nederlandse reactie op de naoorlogse culturele heroriëntatie in Europa door de cultuurkritiek van de ’humanitaire beweging’ te analyseren. Typerend voor de cultuurkritiek van de aanhangers van deze heterogene beweging is dat zij een opbloei van de cultuur tot stand wilden brengen door een geestelijke of religieuze revolutie. ‘Religie’ was voor hen meestal de vorm die de verlangde remedie voor de ‘zieke’ Europese beschaving moest aannemen. De intellectuele bouwstenen putten zij hoofdzakelijk uit de wijsbegeerte (Hegel), de Russische literatuur (Dostojewski) en het socialisme. Zij zochten aansluiting bij Europese vernieuwingsstromingen en kwamen dikwijls tot een geestelijk gemotiveerd politiek engagement dat vaak – maar niet uitsluitend – plaatsvond binnen de kaders van de sociaaldemocratie.

Je proefschrift gaat over een heterogene beweging van Nederlandse cultuurcritici. Je noemt deze groep ‘de humanitaire beweging’. Is die term een constructie achteraf of werd de beweging in de jaren dat ze bestond ook zo genoemd?
“Het is een term die voor het eerst wordt gebruikt door de historicus Piet de Rooy. De aanhangers van de humanitaire beweging hadden in de jaren 1914-1930 niet het idee dat ze van een vastomlijnde groep deel uitmaakten. Ze hadden wel gemeenschappelijke centra waar ze samen kwamen, zoals het Woodbrookershuis in Barchem en de Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort. Ze hadden ook tijdschriften waarin ze publiceerden, zoals het maandblad De Stem. Daarnaast waren er inhoudelijk gemene delers. De humanitair idealisten waren allemaal antirationalistisch, bezorgd om de crisis van de Europese beschaving en dromend van een menselijkere, vreedzame maatschappij door een bekering van het individu. Uiteenlopende figuren als ‘rode dominee’ Willem Banning, christensocialist Bart de Ligt en Frederik van Eeden (bekend van zijn socialistische commune Walden) maakten er deel van uit.“

Wat verstonden ze onder antirationalisme?
“Mensen geloofden dat de Eerste Wereldoorlog het gevolg was van een geestelijke crisis, van een teveel aan rationalisme en materialisme. Ze meenden dat er een tekort was aan gevoel, aan spiritualiteit en religie. Dat er, zoals de Duitse socioloog Max Weber schreef, een ‘onttovering van de wereld’ had plaatsgevonden en een gedesintegreerde samenleving was ontstaan waarin kapitalisme, verstandelijke, koele calculaties, praktisch nut en materieel eigenbelang doorslaggevend waren. Een samenleving kortom waarin geen werkelijk gevoel van verbondenheid meer bestond en alle magie leek te zijn uitgebannen. Na het uitbreken van de oorlog verlangden de aanhangers van de humanitaire beweging naar een vreedzamere en menselijkere maatschappij. Ze hadden het idee dat er een geestelijk tegengif nodig was om het ontwrichtende rationalisme en materialisme te bezweren.”

Hoe stonden ze tegenover het socialisme?
“Het socialisme was voor hen aantrekkelijk. Een groot deel werd lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Zij meenden dat het socialisme in staat was om de cultuur te genezen. Het socialisme was in hun ogen de enige duurzame remedie tegen het kapitalisme. Maar tegelijkertijd was dat socialisme te materialistisch en moest het op een religieuze manier gecorrigeerd worden. Ze waren tegen de socialistische notie van de klassenstrijd en tegen de verdeling van de maatschappij in verschillende religieuze stromingen. Ze waren voor oecumene (samenwerking tussen diverse religieuze groepen). Ze zagen de fragmentatie van de maatschappij als een symptoom van de cultuurcrisis. De verzuiling was een proces waar ze zich onbehagelijk bij voelden.”

Je schrijft dat ze putten uit de literatuur van Dostojewski. Hoe keken ze naar Rusland?
“Omdat de crisis van de beschaving werd gezien als een specifiek ‘Europees’ probleem, meenden sommige cultuurkritische intellectuelen dat het ‘zieke’ Europa van Rusland zou kunnen leren. Allerlei stereotype voorstellingen van Rusland als een land waar een pure vorm van het christendom bestond en van de Russen als een bijzonder levenskrachtig volk dat een bijzonder talent zou hebben voor religie, mededogen en medemenselijkheid, kregen nu een nieuwe urgentie. De Russische literatuur leek in staat om dit vermeende heilzame potentieel van de ‘Russische ziel’ te ontsluiten. Men geloofde dat Russische schrijvers briljante psychologen waren die de ware aard van de mens konden blootleggen. Vooral de literatuur van Dostojewski, die volgens het cliché de meest Russische schrijver van alle Russische schrijvers was, sprak heel erg tot de verbeelding.”

Welke rol heeft Willem Banning gespeeld?
“Banning signaleerde al aan het eind van de jaren twintig dat het hoogdravende idealistische optimisme van de humanitaire beweging moest worden bijgesteld. Toen hij in 1932 redacteur werd van het tijdschrift De Blijde Wereld, dat genoemd was naar een redevoering van Frederik van Eeden, veranderde hij de naam in Tijd en Taak, een titel die veel beter bij de tijdsomstandigheden paste. Over de opmars van het nazisme en fascisme maakte Banning zich ernstige zorgen. In de jaren dertig heeft hij intensief het nationaal-socialisme geanalyseerd. Banning geloofde dat door het bevorderen van de volkseenheid de NSB in Nederland de wind uit de zeilen kon worden genomen en hij behoorde tot de oprichters van de anti-nazi organisatie Eenheid door Democratie, die ongeveer 30.000 leden kreeg. Dit ideaal van volkseenheid werd in de humanitaire beweging breed gedragen, al waren de aanhangers wars van nationalisme en vond bijvoorbeeld Banning dat de Nederlanders zich in dienst moesten stellen van Europa. Interessant aan Banning vind ik ook dat hij zich in de jaren dertig gedwongen voelde om het specifiek christelijke van zijn religieus-socialisme sterker te accentueren om het op deze manier scherp af te grenzen van de religieuze heilsleer van de nazi’s, die ook antirationeel, antikapitalistisch en op een volkseenheid gericht was. Het nazisme bracht kortom bij Banning en bij andere aanhangers van de humanitaire beweging een ongewenst en pijnlijk gevoel van herkenning teweeg en confronteerde hen tegelijkertijd met de kwetsbaarheid van de eigen humanistische idealen.”

Was Banning de enige intellectueel uit de humanitaire beweging die aansluiting zocht bij de SDAP?
“Zeker niet, de grote meerderheid van de Nederlandse intellectuelen van de humanitaire beweging was links-progressief georiënteerd en velen vonden soelaas bij de SDAP. Zij werden daartoe gemotiveerd door hun cultuurkritiek. Dit is interessant omdat de Europese cultuurkritiek van de eerste decennia van de twintigste eeuw een verdachte reputatie heeft en vaak wordt gezien als wegbereider van het nazisme en fascisme. Europese cultuurcritici hebben bijvoorbeeld stelselmatig de liberale democratie in diskrediet gebracht of nationalisme en geweld verheerlijkt als remedie tegen de vermeende heersende decadentie en maatschappelijke gespletenheid. Hoewel er ook veel parallellen zijn met het buitenland, lag dit bij de Nederlandse humanitair idealisten anders. “

Is cultuurkritiek iets specifieks van de jaren 1914-1930?
“De kritiek op het materialisme en de behoefte aan spiritualiteit is van alle tijden. Denk bijvoorbeeld maar aan de populariteit van new age of het antiglobalisme in onze tijd. Ik denk niettemin dat de verschillen met het interbellum groot zijn. Toen was er angst voor de massa, nu is die angst gelukkig veel minder sterk. Een ander belangrijk verschil is de holistische opvatting van de cultuur waarin alles met alles samenhing. Het geloof in grote verhalen en allesomvattende oplossingen is iets wat we vandaag de dag niet meer hebben. Ook het antirationalisme zijn we kwijt, dat is sinds de Tweede Wereldoorlog en het nazisme verdacht. Ik las van de week in de krant dat de president van Italië op vakantie In de schaduwen van morgen meenam. Dat is het bekende cultuurkritische boek van Johan Huizinga uit de jaren dertig waarin Huizinga de culturele en maatschappelijke situatie van de jaren voor de Tweede Wereldoorlog analyseert. Dit laat zien dat het Europese onbehagen met de cultuur, ook al manifesteert die zich nu op een heel andere manier dan in de jaren 1914-1930, nog steeds actueel is.”

Door Evelien Polter