Op pagina 105 twijfelt de auteur zelf ook even en laat ze het antwoord open voor de lezer. Moeten we Piet van Eeghen nu zien als een quote-500 type dat naast de zelfverrijking ook nog goede doelen sponsort? Of is het andersom en stelt Van Eeghen zijn gefortuneerde leven ten doel aan de mensen die het minder goed getroffen hebben. Eigenbelang hoeft niet tegenstrijdig te zijn met vrijgevigheid: anderen beter maken en jezelf niet slechter. Maar komen we er achter in dit boek? En maakt het eigenlijk uit?

Door Tim Zeedijk

Christiaan Pieter van Eeghen (1816 – 1889) was een doopsgezinde bankier uit een welgesteld geslacht van ondernemers te Amsterdam en beleefde gedurende zijn leven een nauwelijks voor te stellen ontwikkeling van de hoofdstad. Waar Amsterdam aan het begin van de 19de eeuw in diepe armoede was vervallen en niets meer herinnerde aan de Gouden Eeuw, was diezelfde stad aan het einde van de eeuw een metropool, vergelijkbaar met andere Europese hoofdsteden, vol van mensen en voorzien van alle moderne voorzieningen die zo’n stad leefbaar en sociaal maken. Dat historische gegeven is veelvuldig onderwerp van studie geweest, maar door de biografie die historica Van Hasselt schreef over Van Eeghen weten we nu dat hij die transformatie niet alleen meemaakte, maar er mede vorm aan heeft gegeven. Dat één man gedurende één leven zoveel tot stand weet te brengen is meer dan uitzonderlijk. En dat we van die man, ondanks deze gedetailleerde biografie, nu eigenlijk niet veel meer weten dan dat hij bij dat alles zeer nauw betrokken was, is al helemaal opmerkelijk. 

“Geheel binnen de lijnen van het betamelijke, maar ondertussen eigenlijk revolutionair.”

De lijst van sociale initiatieven waar Van Eeghen aan heeft bijgedragen is schier omvangrijk. En de ronkende namen van al dat goede werk liegen er niet om: De Vereeniging van Ziekenverpleging, de Vereeniging tot Opbeuring van Boetvaardige Gevallene Vrouwen, de Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse en ga zo verder. En alles keurig met een bestuur, een secretaris en leden van raden enzovoorts. Echt zoals het hoort en geheel binnen de lijnen van het betamelijke, maar ondertussen eigenlijk revolutionair. Want die Vereniging voor Ziekenverpleging was het eerste openbare ziekenhuis van Amsterdam, waar rijk en arm (tegen betaling naar klasse, dat wel) welkom waren. Bovendien voorzag de Vereeniging ook in de opleiding van de verpleegsters – een novum in die tijd. De zorg voor prostituees die wilden ontsnappen aan de vernederende wereld van betaalde liefde was ook nieuw en volgde gelijktijdige initiatieven in het buitenland. Charles Dickens was daarbij betrokken in London, Piet van Eeghen in Nederland. En de sociale woningbouw in haar moderne versie begon met een woonblok aan het Smalle Pad, die de bijnaam ‘het Versaille van Amsterdam’ kreeg, zo monumentaal en luxueus. Woningbouw naar de nieuwste maatstaven en voorzien van sanitair in eigen appartement – een weelde die zelfs aan de Grachtengordel destijds niet de standaard was. 

Piet van Eeghen trok zich de ellende van de medemens zeer aan en zorgde ervoor, altijd achter de schermen en in relatieve anonimiteit, dat er iets werd gedaan, in plaats van werd stilgezeten en toegekeken. Zijn inspanningen passen geheel in het beeld van het protestantse Réveil, het ontwaken van een sociaal bewustzijn in de 19de eeuw, in contrast met de decadentie van de 17de eeuw. De afschaffing van de slavernij stond daarbij centraal, maar zover was het nog niet. Deze dubbele moraal vinden we ook bij Van Eeghen terug, die met zijn handelshuis Van Eeghen & Co. evenzogoed verdiende aan de uitbuiting van tot slaaf gemaakten in overzeese gebieden. Al in de inleiding van de biografie wijst Van Hasselt op deze pijnlijke tegenstrijdigheid. Maar er is in die tijd geen internationaal werkend handelshuis in Nederland aan te wijzen dat niet verdiende aan de slavernij. Het zijn de barre feiten.

Terwijl Van Eeghen de arbeiderswoningen in de Jordaan laat bouwen, verhuist het jonge gezin zelf naar de Herengracht 495, een dubbel grachtenpand aan de Gouden Bocht. 1400 m2 met in totaal 8 eigen wc’s. Verschil moet er zijn. De auteur componeert haar teksten subtiel – de niet mis te verstane decadentie en het klimmen op de sociale ladder van Van Eeghen, die met het betrekken van dit kolossale pand nu pas goed tot de top van de Amsterdamse elite gaat behoren, plaatst ze geraffineerd tussen de beschrijving van zijn sociale woningbouwprojecten in. En die opmerking over het aantal wc’s in zijn grachtenkasteel volgt een paar pagina’s na de vaststelling dat de arbeidershuizen elk een eigen secreet krijgen. Het kan niet anders of Van Hasselt wil de lezer erop wijzen dat het standenverschil ondanks alle goedertierenheid en alle piëteit rotsvast is – Van Eeghen is geen heilige, maar een 19de eeuwse liberaal die verbetering van de leefomstandigheden van de bevolking nastreeft, maar zichzelf daarbij niet vergeet. 

“Het standenverschil is ondanks alle goedertierenheid en piëteit rotsvast.”

Als zijn bijdrage beperkt zou zijn gebleven tot revolutionaire ziekenzorg en sociale woningbouw was dit al voldoende voor een biografie, maar in het tweede deel van het boek buitelen de burgerinitiatieven van cultureel belang over elkaar: het Vondelpark, het Stedelijk Museum, het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, het Amsterdams Historische Museum, de Vereniging Rembrandt – het is alsof Van Eeghen een vinger in iedere pap heeft. Tot aan de oprichting van het Rijksmuseum aan toe reikt zijn invloed. De slotsom is eigenlijk dat als je vandaag de dag in Amsterdam woont, de leefbaarheid van die stad in grote mate is bepaald door Piet van Eeghen. Door zijn toedoen werkten welgestelde burgers samen in verenigingen die tot doel hadden om kunst te kopen en die in openbaar toegankelijke musea te delen met eenieder die daar behoefte aan heeft. En door zijn gedreven idealen ontspannen vandaag de dag nog jaarlijks zo’n 10 miljoen mensen in het Vondelpark, een voorziening met internationale allure. 

Bij zijn overlijden volgt een laatste meesterzet en schenken de kinderen in naam van vader zijn kunstcollectie aan de stad. En daarbij voegen ze omgerekend 2 miljoen euro als kapitaal om een nieuw museum te bouwen waarin die verzameling kan worden getoond. En mocht de stad twijfelen nog over deze gift? De successierechten worden eveneens door de familie betaald. Amsterdam kon niet weigeren. Ook na zijn dood liet Van Eeghen niets aan het toeval over en natuurlijk is het Stedelijk Museum er gekomen. 

“We kunnen deze onkreukbare bestuurder nergens betrappen op uitbundigheid.”

Maar wie was de man nu eigenlijk zelf? Van Hasselt komt er niet achter. Man van zijn tijd, van zijn geloof, van zijn haast onbeperkte mogelijkheden. Het Réveil, de bestuurlijke elite, zijn ijzersterke en wijdverbreide netwerk. Als de arbeiderswoningen worden gebouwd, doet Van Eeghen dat samen met zijn schoonvader, de burgermeester van Amsterdam, die op persoonlijke titel participeert. Heel veel sterker kan een netwerk niet zijn. En we denken na het lezen van dit boek, als we door de Van Eeghenstraat fietsen, parallel aan zijn Vondelpark, voortaan aan al die projecten die ook vandaag nog bestaan en er nooit zouden zijn gekomen als niet Van Eeghen… Maar niet aan de man zelf, die blijft verscholen achter de stenen gevel van zijn grachtenpand. Omdat het allemaal zo goed en duurzaam is wat hij doet, willen we graag dat er een kleurrijke figuur achter staat. Maar we kunnen deze onkreukbare bestuurder nergens betrappen op uitbundigheid. Zo eentje die in zoveel raden en commissies en besturen zat, dat het onvermijdelijk was dat hij zichzelf op een goed moment een brief moest sturen – voorzitter C.P. van Eeghen aan voorzitter C.P. van Eeghen. En die tijdens de revolutie van 1848, als er duizenden socialisten door Amsterdam trekken die de burgemeesterswoning belagen, stoïcijns blijft. Hij schrijft ’s avonds in zijn dagboek: “Angstigen dag voor ons allen. Doch waarin Gods helpende hand ons weder is nabij geweest. Mogen wij het nimmer vergeten; hoe Zijne magt de boosheid der ontevredenen heeft gestuit.” Nee, daaruit worden we niet veel wijzer. Het had de notitie van de goedgelovige bakker of de slager kunnen zijn. Maar dus ook die van de vormgever van het moderne Amsterdam.

Tim Zeedijk is kunsthistoricus en directeur van het Huygensmuseum in Voorburg

Onderschrift afbeeldingen:

  • Laura van Hasselt. Geld, geloof en goede vrienden. Piet van Eeghen en de metamorfose van Amsterdam 1816 – 1889. Uitgeverij Balans.
  • Piet van Eeghen (1857), collectie Stadsarchief Amsterdam

Dit artikel verscheen eerder in Tijd&Taak, december 2023