In 2030 zullen er 4 miljoen 65-plussers zijn, waarvan 1 miljoen kwetsbare ouderen. Dat zijn ouderen met problemen op medisch, sociaal en mentaal gebied. Dat waren er nog nooit zoveel. Door massaal ouder te worden zijn er nu veel ziektes en gebreken waar de bevolking voorheen niet eens aan toe kwam. De toename van dementie is daar een voorbeeld van. Door het succes van de geneeskunde leven mensen vele jaren met chronische ziekten waaraan men vroeger na een kort ziekbed overleed. Bovendien eten mensen beter, zijn hoger opgeleid, hebben betere huisvesting en zijn de werkomstandigheden niet meer zo ongezond. Dit alles heeft er toe geleid dat de gemiddelde leeftijd drastisch is gestegen. Tegelijk is het aantal jaren dat we leven met gebreken ook omhoog gegaan. Daar staat tegenover dat de informele zorgcapaciteit, het totaal aan zorg dat binnen familie of gemeenschapsverband wordt verleend, onder druk staat. De tijd dat dochters of schoondochters als vanzelfsprekend voor hun ouders of schoonouders zorgden, ligt achter ons. Vrouwen zijn de arbeidsmarkt opgegaan, waarbij het helaas niet zo is dat hun traditionele zorgvolume door mannen in gelijke mate is overgenomen. Bovendien is er sprake van migratie binnen de landsgrenzen: volwassen kinderen wonen veel minder vaak dicht bij hun ouders in de buurt. Dit alles vraagt om een politiek antwoord.

Het is niet verwonderlijk dat betaalde zorg, waarop meer en meer een beroep wordt gedaan, sinds een halve eeuw een grote vlucht heeft genomen. Daar zit dan wel een knelpunt omdat de vraag naar zorg het aanbod steeds lijkt te overstijgen. Velen ervaren deze betaalde zorg bovendien als te karig en in onvoldoende mate beschikbaar. Al met al durf ik de stelling aan dat de onbezorgde oude dag van Drees in grote delen van de samenleving veranderd is in iets waar men zich zorgen over maakt. Het succes van een langer leven heeft zijn schaduwkant. Ouderen stellen zich de vraag: wie zorgt er nog voor mij als ik het echt nodig heb? En volwassen kinderen vragen zich af: hoe moet dat met vader of moeder als hun gezondheid minder wordt?

Het grote aantal kwetsbare ouderen is een nieuw fenomeen dat vragen oproept die tot nu toe niet van een sluitend antwoord zijn voorzien. Deze kwestie verklaren als het gevolg van bezuinigingen miskent de onderliggende structurele oorzaken. Het budget voor ouderenzorg is de laatste jaren gestaag omhoog gegaan. Deze stijging zal de komende jaren doorgaan, er wordt ‘slechts’ bezuinigd op de te voorziene meerkosten. De toegenomen zorgvraag en de verminderde zorgcapaciteit zijn beiden het gevolg van dezelfde sociaaleconomische en medische ontwikkelingen in de afgelopen halve eeuw.

Maar er is wel iets anders aan de hand. In dit klimaat van onzekerheid proclameerde het kabinet Rutte 2 in 2012 dat de zorg voor ouderen op termijn onbetaalbaar zou worden en dat daarmee het voorzieningenniveau onhoudbaar zou zijn. Namens het kabinet was staatssecretaris van Rijn (PvdA) de vertolker van dit geluid. In het begin van zijn regeerperiode werd het breed uitmeten van de financiële onhoudbaarheid door hem in een context geplaatst: het kan toch niet zo zijn dat solidariteit enkel en alleen bestaat uit het betalen van premies en belastingen om vervolgens alle hulp en zorg uit te besteden aan de overheid. In de troonrede van 2013 werd het begrip participatiesamenleving geïntroduceerd: als iedereen een extra handje uitsteekt, zelf verantwoordelijkheid neemt en zich minder passief op de overheid verlaat, is er zicht op een oplossing van het probleem.

Echter de bredere visie verbleekte al snel: naast de financiële doemscenario’s, eisten bestuurlijke kwesties (decentralisatie) en uitvoeringsproblemen (PGB) alle aandacht op. De regeringsfracties lieten dit gebeuren, de oppositie verloor zich in details. Zo liet de politiek al snel de grote, morele vragen onbespreekbaar. Wat is een goed leven voor kwetsbare ouderen? Wie zorgt daarvoor? Mensen zelf, familie, gemeenschappen, de markt, de overheid? Welke betekenis hebben ouderen in onze samenleving?

Bas Heijne schrijft in zijn boek de Staat van Nederland: de kern van het debat gaat over gemeenschap, samenhang. Hij verwijst naar het debat over de problemen die te maken hebben met migratie en globalisering. Hierbij is sprake van onzekerheid en verwarring over de verbinding die we al dan niet hebben met nieuwkomers. Maar het zijn dezelfde soort grote vragen die gesteld kunnen worden als het gaat om de positie en betekenis van kwetsbare ouderen. Nieuwkomers en ouderen, twee grote kwesties met dezelfde centrale vraag: wat hebben we met elkaar te maken, wat zijn we elkaar verschuldigd?

De opkomst van het populisme vanaf 2000 liet zien dat de bestuurlijke wereld er niet in slaagde om tijdig de grote vragen die achter de onrust en het ongenoegen over de snelle immigratie verscholen lagen bespreekbaar te maken. Nu miste het kabinet Rutte 2 opnieuw het vermogen om de morele vragen over de zorg voor ouderen voldoende te adresseren. In een wereld waarin onzekerheid over de vraag hoe een goed leven voor kwetsbare ouderen te realiseren onvermijdelijk is geworden, was de conclusie dat de zorg die we hebben op termijn onbetaalbaar is olie op het vuur. Vooral omdat op deze manier de gedachte dat de samenleving en politiek hierin keuzes kunnen maken op voorhand van tafel geveegd werd. In plaats van de vraag te stellen: wat willen we betalen in het licht van de waarde die we aan een goed leven voor ouderen toekennen, kwam Van Rijn met de in marmer gebeitelde zekerheid dat het onbetaalbaar zou worden. There is no alternative! Gewoon een probleem oplossen waarbij alle aandacht van bewindsman en kamer gericht was op de details van de uitvoering. Een breder verhaal waarbinnen afwegingen en keuzes gemaakt kunnen worden verdween achter de horizon.

Heijne citeert Huizinga, ‘in het getal bezwijkt het verhaal’. Dat is wat er met de ouderzorg gebeurde. Terwijl in tijden van onzekerheid en verwarring er juist behoefte is aan verhalen waarin de grote vragen worden verwoord en waarin de antwoorden daarop al tastend en zoekend worden gezocht. Ontbreekt zo’n verhaal en blijft alleen de de taal van kordate, politieke probleemoplossers over, die mensen geen keuze geeft en geen houvast biedt, dan wordt aan populisten alle kans geboden.

Het dossier ouderenzorg laat zien wat de gevolgen zijn van de versmalling van het politiek debat tot het benoemen van praktische problemen en het managen van de oplossing daarvan. Tjeenk Willink, voormalig vice-voorzitter van de Raad van State, oefende vanaf 2005 in verschillende bijdragen kritiek uit op deze stijl van politiek bedrijven. Hij zegt dat er een kortsluiting is tussen de bestuurlijke praktijk en de ervaringen van burgers in het dagelijks leven. Uitvoerders in de publieke sector, de onderwijzer, de agent en de verpleegkundige, zijn uit de beleidswereld verdwenen: bij beleidsvorming zijn ze amper nog betrokken en ook bij de evaluatie van de effecten van ingezet beleid worden hun ervaringen en inzichten niet meegewogen. Er is, volgens Tjeenk Willink, een tussenlaag ontstaan tussen de politiek verantwoordelijken en de professional op de werkvloer. ‘Deze tussenlaag bestaat uit ambtenaren en deskundigen, rekenmeesters en onderzoekers, communicatiedeskundigen en toezichthouders, (commerciële) adviseurs en procesmanagers. Het is een tussenlaag geworden van gelijk denken, gelijk spreken en gelijk doen. Zij is vanuit “de overheid” doorgedrongen in beroepsorganisaties en grote uitvoeringsinstanties, in zelfstandige bestuursorganen en private instellingen.’

De inhoudelijke kennis en kundigheid op de departementen is de laatste decennia teruggelopen. Tjeenk Willink voert dit terug op de ondoordachte wijze waarop de waardevolle elementen van de overheidsorganisatie (betrouwbaarheid, zorgvuldigheid, inhoudelijke competentie) zijn ingeruild voor een bedrijfsmatig-bureaucratische logica, waarbij de overheid vooral kleiner moest worden en meer bedrijfsmatig zou moeten functioneren. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een veel grotere regel- en controledichtheid en is de samenhang tussen dagelijkse uitvoering en Haags beleid verstoord. Wat daarbij ook niet helpt is het gegeven dat politieke partijen de verbroken verbinding tussen uitvoering en beleid niet hebben kunnen compenseren. Politieke partijen lijken meer en meer een biotoop van politieke en bestuurlijke professionals te zijn geworden en zijn daarmee zelf onderdeel geworden van de door Tjeenk Willink benoemde tussenlaag.

Hoe dan ook: zonder verhaal, dat dagelijkse werkelijkheid en zorgen verbindt met een perspectief voor de toekomst, is de politiek vleugellam. Als dan bovendien beleidsmaatregelen onvoldoende aan de praktijk van de uitvoering worden getoetst is daarmee het fatale recept wel geschreven. De geloofwaardigheid van de overheid en het bestaansrecht van politieke partijen zijn met steeds meer scepsis omgeven. De overmatige aandacht voor bestuurlijke techniek, het missen van een antenne voor de dagelijkse zorgen van mensen en het onvermogen om de grote , morele vragen van deze tijd te stellen en van een antwoord te voorzien: het zijn ernstige tekortkomingen bij alle partijen die in wisselende samenstelling ons land regeerden .

Tot nu toe heeft de PvdA zich nog niet aan deze tekortkomingen kunnen ontworstelen. En juist de PvdA is misschien hierdoor nog meer in het ongerede geraakt dan andere partijen. Voorheen was zij geworteld in dat deel van de bevolking dat het minst draagkrachtig is. Zij was ook sterk verbonden met werkers in de publieke sector, waardoor beleid in samenhang met de uitvoering kon worden ontwikkeld. De eerste groep, waaronder de minder draagkrachtige ouderen en hun kinderen, maakt zich begrijpelijk grote zorgen over haar toekomst, de tweede groep ervaart dagelijks de mismatch tussen beleid en praktijk. Voor beide groepen doet politiek er echt toe, meer nog dan voor de zelfredzame achterban van andere partijen die minder belang hecht aan publieke voorzieningen. Het lijkt erop dat bij de laatste verkiezingen deze groepen “ hun” PvdA, die hun dagelijkse ervaring niet meer lijkt te herkennen en verwoorden, teleurgesteld verlaten hebben.

De overwegingen van Heijne en Tjeenk Willink lezend valt in ieder geval goed te begrijpen hoe het zover heeft kunnen komen. Ook wordt dan duidelijk dat de PvdA zichzelf opnieuw zal moeten uitvinden, dat de partij er met het vervangen van een dienstdoend partijleider niet is. Ik zou willen aanbevelen om de heren Heijne en Tjeenk Willink, die het probleem zo treffend hebben geschetst, te vragen om hierbij behulpzaam te zijn.