Het leek er de afgelopen jaren op alsof Nederland te kampen heeft met een diepgaande democratische crisis. Commentatoren buitelen over elkaar heen om vast te stellen dat er een schier onoverbrugbare kloof gaapt tussen burger en politiek, dat democratische instituties worden uitgehold, dat er geen echt vertrouwen meer is in vertegenwoordiging, in een politiek die ons allemaal een stem geeft. Hoogste tijd voor een inventarisatie: geloven we nog in democratie? Dat was de kernvraag tijdens de eerste Banning Conferentie van 2017.

Door Maarten van den Bos

De avond werd geopend door gespreksleidster Tanja Jadnanansing, die direct verwees naar het prikkelende boekje dat politicoloog Tom van der Meer onlangs publiceerde. Onder de titel De kiezer is niet gek probeert Van der Meer uit te leggen dat er in Nederland helemaal geen verwoestende democratische crisis woedt. De democratie, zo is zijn oordeel, functioneert juist uitstekend. Kiezers doen wat ze moeten doen: kiezen. Dit maakt de politiek echter niet zonder meer eenvoudiger, al was het maar omdat de uitslagen bij verkiezingen veel sterker schommelen dan we tot voor kort gewend waren. Er is dan ook niet zozeer een crisis van de democratie, maar een van de politieke partijen. Die moeten op zoek naar een nieuwe vorm en functie, aldus Van der Meer.

De eerste spreker van de avond haakte direct bij dit betoog aan. Politicologe Sarah de Lange begon haar bijdrage met de constatering dat ze het met haar collega – met wie ze toevalligerwijs al jarenlang een werkkamer deelt – zeer eens is. Niet het systeem van stemmen en kiezen is ziek, de actoren die daarbinnen moeten functioneren hebben kwaaltjes. Er is onder burgers ruim voldoende vertrouwen in democratische instituties, de rechterlijke macht en de democratie als zodanig. Veel minder vertrouwen is er in politieke partijen en journalisten. De belangstelling voor politiek neemt toe, maar het oordeel wordt er zeker niet milder op, aldus De Lange.

Dat oordeel is overigens niet altijd terecht. Het bestuur in Nederland functioneert, zo stellen zowel Van der Meer als De Lange vast, naar behoren. Er is weinig corruptie en de bereidheid verantwoording af te leggen enerzijds en inwoners bij besluiten te betrekken anderzijds is in Nederland naar internationale vergelijking hoog. Toch zijn er wel problemen. De Lange noemt er in haar bijdrage twee. In de eerste plaats lijkt de politiek steeds minder politiek te worden. Politieke partijen zijn meer verlengstukken van het bestuur dan dat ze daadwerkelijk de strijd aangaan over ideeën en waarden. Tegelijkertijd dreigen politieke partijen, maar ook allerlei vormen van burgerparticipatie, meer en meer een speeltje van bepaalde groepen te worden. Er ontstaat, in de woorden van sociologe Evelien Tonkens, een participatie-elite die weet hoe in de ‘montessori-democratie’ de weg naar de macht loopt. Veel mensen kennen die wegen echter niet en doen daarom ook steeds minder mee. Het gevaar is reëel dat juist deze mensen zich niet langer vertegenwoordigd voelen. Met name politieke partijen zouden zich dat moeten aantrekken, zij moeten mensen de mogelijkheden geven ook echt mee te doen.

Juist over de vraag wat er gebeurt op het moment dat grote groepen mensen zich niet langer herkennen in de politiek ging de bijdrage van de jonge denkers Bart Verheijen en Pol van de Wiel. Zij gaven afgelopen jaar een bundel essays uit van de Franse filosoof Claude Lefort. De kern van zijn denken is dat de democratie altijd onbepaald, incompleet en onaf is. Probleem wanneer mensen zich niet langer herkennen in de politiek, is dat zij zich terugtrekken in eigen kring. Politici die zich nadrukkelijk uitspreken als voormannen van het onverdeelde volk, de uniforme gemeenschap, spelen daarop ook in. Hier lokaliseren Verheijen en Van de Wiel het moderne populisme. Dat is niet zozeer een politieke stijl of ideologie, maar een maatschappelijk fenomeen waarin een afkeer van verscheidenheid verbonden wordt aan een gevoel dat het echte volk door de elite niet langer gehoord wordt.

Na een mooie column uitgesproken door bestuurslid Saami Akrouh ging de zaal in gesprek met de sprekers en met elkaar. In vier hoeken werd doorgepraat over het geloof in de democratie, over vertrouwen en vertegenwoordiging, over de politieke partij en over populisme en rechtsstaat. Grote thema’s, waarop ook minister Ronald Plasterk in zijn slotbeschouwing terug kwam. Thema’s ook die het komend jaar steeds weer opnieuw aan de orde gesteld worden. Op woensdag 7 juni, als we het in de tweede conferentie van dit jaar hebben over de lokale democratie met onder anderen Jacques Wallage en Hans Spekman. En op 16 oktober, als het gaat over Europa. Maar ook tussendoor, want het denken staat niet stil. Zo schreef bestuurslid Maarten de Groot een reflectie naar aanleiding van de avond. Ook meedenken? Schrijf uw gedachten gerust op, wij zijn benieuwd naar uw ideeën. Want als een ding op 27 februari duidelijk geworden is, dan is het dat een democratie begint met het gesprek.