Boekrecensie: De les van Ien Dales

Met Pontificaal sociaal verscheen dit jaar de biografie van Ien Dales, van de hand van journalist Sylvester Hoogmoed. Een kloeke pil van ruim 400 pagina’s. Valt er vandaag de dag, dertig jaar na haar plotselinge overlijden, nog zo veel van deze struise, schaterlachende minister in mantelpak te leren?

Door Twan van Lieshout 

Ien Dales’ biograaf Sylvester Hoogmoed start zijn boek met de opmerking dat de ‘eerste vrouwelijke minister op het ‘moederdepartement’ na drie decennia na haar dood nog allerminst vergeten is’. Of dit waar is, valt – in ieder geval voor mezelf – te bezien. Opgeleid als historicus en politicoloog, geïnteresseerd in politieke geschiedenis, en al jaren sociaaldemocraat, wist ik eigenlijk verrassend weinig van Ien Dales. Het is een naam die, zoals ook vermeld op de achterflap van de biografie, zo nu en dan nog bij integriteitskwesties (‘een beetje integer bestaat niet’) langskomt. Of in melancholische verzuchtingen van oude PvdA’ers die hopen op meer aansprekende volksvertegenwoordigers – meestal vergezeld met zinnen als ‘de partij zou eigenlijk weer een Jan Schaeffer op de lijst moeten zetten’.

Vandaar dat ik verbaasd was dat de eerste hoofdstukken van Dales’ biografie terugleiden naar een nette jeugd in de bovenklasse, zich afspelend in het zwaar getroffen naoorlogse Arnhem. Tel daarbij op een sterke affectie voor het christelijk geloof van Dales en je komt uit op een omgeving die niet een ideaaltypisch nest was voor socialisten of sociaaldemocraten.

Dales had dan aanvankelijk ook weinig interesse voor de politiek, en richtte zich na haar opleiding op het idealistisch kerkelijke werk bij Kerk en Wereld – een plek waar evangelisatie- en vormingsleer gegeven werd. Het was op deze plek dat ze in aanraking kwam met één van de oprichters, Willem Banning, die een leermeester voor haar zou worden. Dat zou zich uiten in het idee dat het geloof niet iets was dat louter op zondag op individuele wijze verinnerlijkt moest worden, maar dat juist extern uitdragen, en in daden omgezet moest worden, actief in de maatschappij. Ien Dales werkte zich binnen Kerk en Wereld met haar scherpte en natuurlijk gezag langzaam maar zeker in 18 jaar op van cursusleidster tot uiteindelijk directrice. Het scala van de activiteiten van Kerk en Wereld was breed: van oecumenische ontmoetingsweekenden voor jongeren, lezingen van economen en theologen, tot drop-ins waarin via kunstactiviteiten ‘deelnemers zich zoveel mogelijk konden uiten’.  En dit allemaal ter verbreding en verdieping van het geestelijke welzijn en de maatschappelijke vooruitgang. Misschien werd het allemaal wel té breed, te democratisch en radicaal, want Dales – die zeker niet de motor was achter de democratisering – struikelde min of meer als directrice over een door De Telegraaf opgeblazen relletje over een bezinningsweekend waaraan ook communisten meededen.

Na Kerk en Wereld volgde, na een korte omzwerving in de universiteit en het onderzoek, een baan als een doortastende directeur van de gemeentelijke sociale dienst in Rotterdam. Ook hier viel ze op bij cliënten en medewerkers: ‘Het was nogal een gestalte, met haar tas en mantelpakje. En de manier waarop ze sprak, die oogjes en die schorre lach, de soms jennende humor, het had iets. Iets dat niet is aan te leren; er zijn misschien trucjes voor, maar daar kijken mensen op een gegeven moment doorheen. Je hebt het of je hebt het niet’, aldus een ambtenaar die voor haar werkte.

Hoe Ien Dales nu opeens werd uitverkoren om namens de Partij van de Arbeid staatssecretaris Sociale Zaken in het tweede (korte) kabinet-Van Agt (CDA/PvdA/D’66) te worden, blijft een onverwachte wending in haar leven. Het lijkt op een voordracht van André van der Louw, in Dales’ directieperiode burgemeester van Rotterdam, maar het precieze hoe en waarom blijft hiervan wat schimmig. Een opvallende keuze, omdat Dales nu ook weer niet een sociaaldemocratische partijtijger was. Het is in ieder geval de geboorte van een politica met een dwarse eigen stijl. Geen dossiervreter, maar iemand die nuchter uit het hart zegt waarop het staat. Opmerkelijk genoeg was ze op een aantal thema’s haar tijd vooruit, zoals het overzichtelijker maken van het socialezekerheidsstelsel: ‘het stelsel deugt niet als je een jonge ambtenaar een half jaar moet trainen voor hij er iets van snapt’. Tegelijkertijd wraakte zich het feit dat de PvdA met haar iemand in huis had die niet bepaald uit de vakbondsmilieus kwam: ze stelde tot groot ongenoegen van de vakbeweging onomwonden een versobering van de ziektewet voor. Veel tijd om hierover te botsen had ze niet vanwege de vroege val van dit vechtkabinet van kemphanen Van Agt en Den Uyl.

Na haar korte tijd als ‘stas’ moest Dales als Kamerlid in de oppositiebankjes plaatsnemen. Het werd niet haar gelukkigste tijd. En zo beschouwd was het voor deze bestuurder dan ook een opluchting dat ze burgemeester van Nijmegen kon worden. Hoewel ze dat maar 900 dagen is geweest, heerst er in de Waalstad nog steeds het beeld dat Dales allerlei belangrijke veranderingen heeft ingezet, zoals de huizenbouw van de Waalsprong. Hoewel dit beeld van een macher uit latere historische reconstructie deels legendevorming bleek, past het wel bij Dales: een uitstraling van iemand die geen angst voor porseleinkasten had, en unverfroren haar eigen koers inzette.

Zo ook in haar laatste ambt, dat van minister van Binnenlandse Zaken in Lubbers III (CDA/PvdA). Soms falend in de details, ‘aartslui’, en met gebrek aan diepe inhoudelijke expertise, wist ze toch twee belangrijke en slepende dossiers tot een afronding te brengen: de Wet gelijke behandeling, waarbij er voor homoseksuelen een aantal vormen van discriminatie verboden werden (zoals de mogelijkheid van ontslag voor homoseksuele docenten) – een waar huzarenstukje in een kabinet met het CDA. En de nieuwe Politiewet, die een einde maakte aan de tweedeling tussen de gemeentepolitie en de rijkspolitie.

Deze twee politieke wapenfeiten mogen wellicht in de tijd zelf belangrijke mijlpalen zijn geweest. Maar is dat voldoende om deze biografie interessant en lezenswaardig te maken? Ondanks dat Hoogmoed een volledig en overzichtelijk boek heeft geschreven, zijn met name de laatste hoofdstukken over haar ministerschap vrij droge staccato chronologische opsommingen van de dossiers waar Dales zich mee bezighield. Wel geslaagd is de epiloog, waarin de auteur terugblikt op Ien Dales als inspiratiebron, met name voor latere politici.

Want wat is de waarde van Ien Dales nu nog na al die jaren? Misschien wel het meest als een politica die volledig authentiek was, een sterk eigen profiel had, en ergens voor stond. ‘Een optreden van haar ging nimmer onopgemerkt voorbij’, sprak het NOS-journaal in 1994 direct na bekendmaking van haar overlijden aan een plotselinge hartstilstand. 

Of zoals Hoogmoed via een citaat van oud-Kamerlid en PvdA’er Jacques Wallage opvoert: ‘Ze was niet volks, maar kennelijk wel van het volk.’ In zekere zin had Ien Dales eenzelfde stijl als Pim Fortuyn: juist door in het geheel niet te pretenderen iemand van de arbeidersklasse te zijn, was ze daar wel relatief populair. Simpelweg omdat ze zichzelf was, en duidelijk durfde te zeggen wat ze ergens van vond, zonder eromheen te draaien. Bovendien was ze wars van de pers, wat haar een zeker anti-establishment-imago gaf. Waardoor ze veel geloofwaardiger was dan allerlei (latere) politici die zich met communicatieadviseurs omringen en elke boodschap vier keer door een opiniepanel of focusgroep laten doodchecken, om vervolgens bij een bevriend journalistiek medium in te steken.

Politici, en dat geldt zeer zeker ook binnen de Partij van de Arbeid, zouden er goed aan doen op hun eigen kompas te varen. Als hun manier van optreden dan niet aanslaat, hebben ze niks in de politiek te zoeken. Maar als dat wel zo is, dan hebben ze één van de meest aantrekkelijke eigenschappen van een politiek leider: authenticiteit. Ien Dales liet zien hoe je authentiek leiderschap dan vervolgens kunt kapitaliseren: zonder populistische standpunten te hoeven verkondigen, kwam ze – soms autoritair drammend – met veel weg, en kreeg op sommige momenten verbazingwekkend veel voor elkaar, ook al moest ze tegen de stroom in. Zonder hulp van de media of een rotsvaste positie binnen de partij, maar juist op basis van persoonlijk gezag. Het zou goed zijn als niet louter die ene integriteitszin, maar juist deze les van Dales blijft hangen in het politieke geheugen.

Gelezen: Sylvester Hoogmoed, Pontificaal Sociaal. Ien Dales. 1931-1994, Amsterdam,2024. 431 pagina’s. ISBN 978 90 446 4479 1.

Dit artikel verscheen eerder in het decembernummer van Tijd&Taak