Een menswaardige toekomst vraagt gematigdheid.
In een recent boek poogt een historicus ons door een meanderende geschiedenis van de begrippen tijd, waarheid en geschiedenis uit te leggen hoe de wereld in elkaar steekt. Of dat lukt is de vraag, maar wat duidelijk wordt is dat een beter begrip van het verleden kan helpen de temperatuur van ons nationale gesprek enigszins te matigen. En dat is al heel wat. Een bespreking.
Door Maarten van den Bos
Van sommige boeken weet ik nog precies wanneer ik ze kocht of kreeg, waar ik ze las en wat ik ervan vond. Een van die boeken is Republiek van Rivaliteiten van de Amsterdamse hoogleraar Nederlandse geschiedenis Piet de Rooy. Ik kocht het kort na de kerstvakantie, halverwege mijn derde studiejaar. Op advies van een medestudent, aan wie ik net had toevertrouwd dat ik twijfelde. Aan het einde van het derde jaar moest ik een master kiezen en ik had geen idee hoe verder. Vond ik het vak eigenlijk nog wel leuk? En wat wilde ik ermee?
Het boek van De Rooy gaf geen antwoorden op die vragen, maar bracht wel het enigszins weggezakte enthousiasme terug. Het was anders dan veel van de andere boeken en artikelen die ik – al dan niet verplicht – las. Geschreven met vaart en flair vertelde kwam het met een overtuigend perspectief. De Rooy betoogt in zijn boek dat de Nederlandse geschiedenis vooral begrepen moet worden als een zoektocht naar een manier van omgaan met de grote religieuze, sociale en politieke verschillen in een relatief klein land en stelt vervolgens dat de toch al broze uitkomst van die zoektocht na de Tweede Wereldoorlog stap voor stap ter discussie kwam te staan terwijl nieuwe zekerheden uitbleven. Daarmee bood het boek, voor mij althans, een boeiend perspectief op de schier permanente staat van verwarring waarin het Nederlandse politieke debat sinds 2002 terecht gekomen was.
Daarnaast trof het programmatische nawoord me. Daarin verhaalde De Rooy over zijn eigen geschiedenis. Geboren op het Brabantse platteland, getogen in het dynamische Rotterdam van na de oorlog, studerend in het Amsterdam van de jaren zestig. Over staps- en schoksgewijze modernisering die ook in een klein land als Nederland in verschillende tempi verliep. Treffend gevat in het beeld van zijn tante die als een van de weinigen in het Brabantse dorp beschikte over een telefoonaansluiting, maar voordat zij de hoorn opnam wel altijd eerst haar schort afdeed.
In dat beeld zat al heel veel, vond ik althans, maar voor de zekerheid vatte De Rooy de centrale thematiek van zijn werk even verderop nog eens handzaam samen: ‘hoe ondergaan mensen in hun dagelijks leven de grote veranderingen die we aanduiden als “de geschiedenis”, in welke mate overzien zij wat hen beweegt, hoe proberen ze zin te geven aan wat hen overkomt en het onvolmaakte verleden een beetje dichter te brengen naar een menswaardige toekomst.’ Een vraag, zo besloot ik na lezing van het boek, die het overdenken meer dan waard was.
“Hoe ondergaan mensen in hun dagelijks leven ‘de geschiedenis’?”

Zoektocht
Onlangs verscheen een boek waarin deze kernvraag op basis van een leven lang lezen, denken en schrijven nog eens tegen het licht gehouden wordt: Tijd, waarheid en geschiedenis. Met een van de meest pretentieuze ondertitels die ik ooit op een historisch werk aantrof: hoe onze wereld in elkaar zit.
Om maar gelijk met de deur in huis te vallen: na lezing van het kloeke werk ben ik daar nog niet achter. Maar wees gerust, na het lezen van de 454 pagina’s tekst en talloze uitvoerige voetnoten ben je veel wijzer. En een ervaring rijker bovendien. Tijd, waarheid en geschiedenis is een schitterende caleidoscoop van analyses en overwegingen. Over de manier waarop mensen door de eeuwen heen probeerden het begrip tijd zichtbaar en hanteerbaar te maken, over de omgang met ‘waarheid’ en de enorme impact van de Bijbel daarop en over de manier waarop individuen en groepen reflecteren op en schrijven over ‘het verleden’ en hoe ze dat verleden zodoende tot ‘geschiedenis’ maken. Geschreven op basis van een ontzagwekkende hoeveelheid literatuur uit tal van tijdvakken en disciplines, waarbij je ondanks de relativerende opmerkingen dat hij het ook niet helemaal overziet nergens het gevoel hebt dat de auteur de grip op zijn materiaal verliest. Alleen al daarom is het een magistraal boek; op elke pagina is het vakmanschap zichtbaar.
“Een magistraal boek; op elke pagina is het vakmanschap zichtbaar.”
De vraag is dan vervolgens wel wat het nut is van al die anekdotes, terzijdes en bespiegelingen. Zit er een rode draad in het boek, een perspectief op het wezen der dingen zoals de ondertitel lijkt te beloven? Op het eerste oog niet. In de inleiding stelt de auteur dat hij geen boek schreef in de klassieke zin. ‘Wat nu volgt is geen achteraf zorgvuldig vormgegeven verhaal, maar een verslag van een zwerftocht door het verleden, waarbij ik de lezer en passant een blik gun in het historisch atelier, mijn werkkamer met overal wankele stapeltjes boeken, kladpapier met nog te bezoeken webadressen, printjes van artikelen uit de digitale universiteitsbibliotheek, uitgeknipte krantenartikelen en wat niet al’. In dit boek geen centrale stelling, maar een zoektocht naar de onderlinge samenhang tussen de begrippen tijd, waarheid en geschiedenis die – naar het oordeel van de auteur – ‘elk afzonderlijk dimensies [blijken] te zijn van de manieren waarop we het leven, de wereld en onszelf proberen te begrijpen’.
Die onderlinge samenhang wordt, zo gebiedt de eerlijkheid me te zeggen, niet overal even helder. Op verschillende plekken vat De Rooy de resultaten van zijn zoektocht beknopt samen, maar andere passages moeten het doen met de conclusie dat er in detail nog veel meer over te zeggen zou zijn. De samenhang tussen het versplinteren van het gezag van tradities in de Verlichting en de opkomst van tal van complottheorieën wordt bijvoorbeeld prachtig helder gemaakt, maar wat nu precies het verband is met de lange beschouwingen over de technische achtergrond van horloges of de opkomst van de standaardtijd vergt wat meer denkkracht van de lezer. Ook door het ontbreken van een soort centrale conclusie of slotbeschouwing blijft toch de vraag wat hangen wat ik als lezer nu met alle nieuwverworven kennis aan moet.
Beheerste twijfel
Deze conclusie doet het boek echter zonder meer tekort. Want hoewel wat impliciet, zegt het, ondanks de waarschijnlijk bewust gekozen terughoudendheid om een aantal stevige conclusies te trekken, meer over de dag van vandaag dan een argeloze lezer zal vermoeden. Twee punten springen er voor mij uit. Ten eerste de opmerkingen over het vak van historicus, waarin een mooie dialectiek tussen relativering en verwachting naar voren komt. Ten tweede een belangrijk inzicht over de politiek. Beiden geven het boek, voor mij als lezer althans, meer relevantie dan de auteur wellicht bedoeld heeft.
Om maar met dat vak te beginnen, daar lijkt De Rooy met een zeker relativeringsvermogen naar te kijken. De gedachte dat historici een soort leermeesters zijn voor politiek en samenleving wordt resoluut terzijde geschoven, net zoals het idee dat er uit het verleden wetmatigheden of dwingende verbanden op te diepen zouden zijn. ‘Bij nader inzien moeten we vaststellen dat “de geschiedenis” vooral voortvloeit uit nieuwsgierigheid naar het verleden, de wens om het vreemde daarin te begrijpen, en vervolgens, net als Herodotus, thuis te komen met verhalen’. Verhalen bovendien niet zelden gestoeld op ‘een heterogeen samengaan van gericht zoeken, getroffen worden door toevallige vondsten, op de achtergrond gestuurd door onverwachte herinneringen aan wat ooit gelezen is, en halfbewuste persoonlijke achtergronden’. Met name dat laatste is voor De Rooy belangrijk bij goede geschiedschrijving, waarbij het meer draait om karakter en keuzes van de auteur dan de feiten over het onderwerp.
Toch maakt hij van het vak niet een veredeld soort vermaak. Ja, geschiedschrijving is soms leuk. Dat laat de auteur pagina na pagina zelf ook zien. Maar belangrijker dan vertier om het verleden is het verstaan, het begrijpen, ervan. Niet omdat er per se lessen uit te leren zijn of de ontwikkelingsgang van gisteren naar morgen eruit te verklaren valt, maar omdat begrijpen tegengesteld is aan oordelen. Een goed begrip van het verleden verstaat zich niet met de ook door De Rooy gesignaleerde wens overal een opvatting over te hebben. De zoektocht naar een ‘verkeerd verleden’ maakt van de wereldgeschiedenis ten onrechte een wereldrechtbank. Het vermogen tot twijfel wordt daarmee de voornaamste karaktertrek van de historicus: ‘De vernieuwing van de geschiedschrijving in de laatste decennia zit noch in de “verbreding”, noch in de “verdieping”, maar in de aanvaarding van een beheerste twijfel als we geschiedenis schrijven’.
Met die conclusie valt wat mij betreft goed te leven, maar er komt ook een probleem achter vandaan. Ter afronding van een wervelende beschouwing over de opkomst van het begrip ideologie laat De Rooy zien hoe vast verknoopt dat begrip is met een bepaalde opvatting over geschiedschrijving. Zeker vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw organiseerde ‘ideologie’ de manier waarop het dagelijks leven kon worden geïnterpreteerd en gaf het richting aan het debat over de toekomst. Geschiedenis werd vervolgens een toetssteen: via het verleden ‘kon worden vastgesteld in welke mate vorderingen waren gemaakt’. Die manier van denken geeft, zo lijkt het, weinig ruimte voor twijfel en de manier waarop de wereld zich ontwikkelde in de negentiende en – zeker – de twintigste eeuw zou zonder meer moeten uitmonden in een reflectie op de dringende noodzaak van die twijfel. Zekerheden zijn zelden zonder risico.
Toch valt ook hier weer een nuance aan te brengen. Zoals De Rooy terecht opmerkt, is een van de valkuilen van professionele beschouwers en bedrijvers van politiek dat het een door en door rationeel vak is. Politiek gaat wellicht ‘in eerste instantie niet om tegenstrijdige politieke ideologieën, maar om morele conflicten’. En ook bij die morele conflicten kan een specifiek beeld van het verleden behulpzaam zijn, bijvoorbeeld om uit te leggen wie er wel en niet bij horen. Zonder twijfel, gematigdheid en terughoudendheid van oordeel, zo lijkt De Rooy te willen zeggen, kan er een explosief mengsel ontstaan van ideologische en morele geschiedschrijving. Het nationalisme lijkt daarvan het meest krachtige en afschrikwekkende voorbeeld.
Vanuit dit perspectief krijgt de historische wetenschap plotseling een nieuwe relevantie. De door De Rooy meermaals aangehaalde socioloog J.A.A. van Doorn omschreef het integratiedebat ooit als een kruitvat dat door de overheid bij voortduring natgehouden dient te worden. Wie vandaag naar het maatschappelijk en politiek debat kijkt, zou dat oordeel kunnen verbreden naar tal van andere discussies.
De historische wetenschap, zo lijkt De Rooy te betogen, kan daarbij ook een belangrijke rol spelen, zij het alleen wanneer de beoefenaars ervan een zekere matigheid en terughoudendheid weten op te brengen. Alleen dan komt begrijpen in de plaats van oordelen.
“Een menswaardige toekomst is misschien meer gebaat bij nuance dan bij oude veren.”
Het is een les die, zo voeg ik daaraan toe na de inspirerende zoektocht naar de ontwikkelingsgang van tijd, waarheid en geschiedenis, juist links zich ter harte zo moeten nemen. Al was het maar omdat – zoals De Rooy elders ook wel heeft laten zien – weinig politieke stromingen zich zo intensief en uitputtend bezighielden met het (eigen) verleden als het democratisch socialisme. Natuurlijk is het goed dat links zich in een periode van nieuwe partijvorming bezint op de eigen ideologische en historisch wortels. Maar daarbij zou de gematigdheid en twijfel van De Rooy wel eens een betere gids kunnen zijn dan de neiging zich in het eigen gelijk te verschansen en het ideologisch vuurtje eens flink op te stoken. Vuur bestrijden met vuur is in retrospectief vaak een slecht idee. Een menswaardige toekomst is misschien vandaag de dag meer gebaat bij een politiek van twijfel, nuance en rust dan bij het oppoetsen van oude veren.
Maarten van den Bos is wethouder ruimtelijke ordening, handhaving, duurzaamheid en milieu in de gemeente Lingewaard. Hij promoveerde in 2012 bij Piet de Rooy op het proefschrift Verlangen naar vernieuwing. Nederlands katholicisme, 1953-2003.
