De kritiek op ‘Europa’ is al jaren stevig. Tegelijkertijd kunnen we onmogelijk zonder. De grote vraagstukken van onze tijd – migratie, veiligheid, klimaatverandering – zijn eenvoudigweg niet op te lossen als klein land alleen. Maar hoeveel hebben wij als burgers eigenlijk te zeggen over de in Europees verband gekozen oplossingen? Hebben we voldoende vertrouwen in het Europese project? Over die vragen en meer ging de afsluitende conferentie in de serie Democratisch Nederland? waarin we spraken over de stand van onze democratie op nationaal, lokaal én Europees niveau.

Door Maarten van den Bos

Europa heeft wisselende pers. Voorstanders presenteren het Europese project als onontkoombaar. Alleen gezamenlijk kunnen de grote problemen van deze tijd opgelost worden. Tegenstanders stellen vast dat internationale samenwerking natuurlijk nodig is, maar dat het Europese project onafwendbaar op weg lijkt naar een federale, Europese staat waar niemand op zit te wachten. Vandaar dat burgers, wanneer dat hen gevraagd wordt, op de rem trappen. In het referendum over de Europese Grondwet in 2005 en recentelijk nog bij het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne stemde een forse meerderheid van de Nederlanders die de moeite nam te gaan stemmen tegen. Wie de debatten rond die referenda analyseert ziet een groep felle tegenstanders en een groep even felle voorstanders die met telkens terugkerende argumenten elkaar bestrijden, over de hoofden van een brede middengroep heen. Die middengroep is geen verklaard voor- of tegenstander van Europese samenwerking, maar is wel op zoek naar een overtuigend verhaal waarom die eigenlijk nodig is. Naar dat verhaal moeten we op zoek.

Dit althans was – in grove penceelstreken – de overtuiging van de eerste sprekers van de avond. Historicus Robin de Bruin stelde zichzelf de vraag waarom veel mensen bij aanvang van het Europese project in de jaren na de Tweede Wereldoorlog daar eigenlijk zo enthousiast over waren. Zijn conclusie, die hij trok na jaren van onderzoek dat in 2014 uitmondde in zijn proefschrift getiteld Elastisch Europa, is dat de ‘Europese euforie’ in de Nederlandse politiek van de jaren vijftig en zestig gebaseerd was op het projecteren van eigen idealen op het Europese project. Europa, zo zegt De Bruin de vermaarde columnist J.L. Heldring na, was een heel elastisch concept. Er kon van alles onder begrepen en dus ook van alles op geprojecteerd worden. De discussie ging niet over meer of minder Europa, maar over wat Europa precies moest en mocht betekenen. Verschillende politici hadden hun eigen ideologisch verhaal over Europa. De eigen achterban kon zich daarmee identificeren. Ondertussen was het Europese project gericht op kleine stapjes en het voortdurend zoeken naar overeenstemming. Dat zoeken was niet altijd even doorzichtig, en dat was een kracht. Zo immers kon iedereen zijn eigen verhaal blijven vertellen over de uitkomsten van het proces.

Vandaag de dag echter is die kracht, volgens De Bruin, verworden tot een zwakte. Door het moeizame Europese besluitvormingsproces is niet helder waar in de Europese politiek eigenlijk de macht gelokaliseerd is en wie die macht namens ons kan controleren. Wie de baas is in Europa weet eigenlijk niemand. Publicist en denker René Cuperus sloot zich daar in zijn bijdrage bij aan. Vanuit democratisch perspectief is Europa een problematisch project. Daar komt bij dat Europa ook niet sociaal genoeg is, het gaat te veel om markt en munt. De vraag in hoeverre mensen eigenlijk baat hebben van Europa, in hoeverre Europa hen meer bestaanszekerheid geeft in een wereld die steeds ingewikkelder en dynamischer lijkt te worden, wordt niet beantwoord. Mede daarom heeft de traditionele achterban van veel sociaaldemocratische partijen, waaronder de PvdA, het ook moeilijk met Europa.

Hoewel Cuperus aangaf met blijdschap te signaleren dat de nationaal-populistische dreiging die afgelopen jaar boven Europa hing sterk is afgenomen met de verkiezingsoverwinningen van Macron en Merkel, is er blijvend reden voor zorg. Het herwonnen zelfvertrouwen zou immers gemakkelijk kunnen omslaan in overmoed. Dat bijvoorbeeld in het zojuist gesloten regeerakkoord te lezen viel dat Nederland onlosmakelijk verbonden is met Europa wil niet zeggen dat er geen kritiek nodig is en blijft. ‘Niet omdat ik nationalist ben, maar omdat ik sociaaldemocraat ben’, voegt Cuperus daaraan toe. De sociaaldemocratie is er onvoldoende in geslaagd haar traditionele achterban mee te krijgen in het Europese ideaal terwijl Europese discussies te vaak vervallen in ondoorzichtige technocratie. Door nu een radicale positie in te nemen, minder macht voor de lidstaten en verdere eenwording, neem je een razend gevaarlijke positie in. Dat is voer voor een nieuw, noch radicaler populisme. Europa is niet centralisatie en concentratie van macht in Brussel, maar samenwerking, uitwisseling en diversiteit.

In een beknopte reactie op de beide inleiders namen Christie Miedema en Paul Tang vervolgens beiden stelling. Oost-Europa-deskundige Miedema wees op de fragiliteit van de democratie in landen als Polen en Hongarije. Dat is een probleem, zeker wanneer ‘Europa’ vervolgens gaat uitleggen wat het betekent om een goed Europeaan te zijn, welke waarden daarbij horen. Voor veel mensen in Oost-Europa is de Europese identiteit vooral een gedeelde geloofsbasis geworteld in het christendom en gaat het dan niet zozeer om waarden als democratie, vrijheid en mensenrechten. Het is verstandig ook dat verhaal serieus te nemen en een gelijkwaardig gesprek te voeren over dat wat Europa kan, wil en moet zijn. Alleen op die manier is te voorkomen dat er een tegenstelling ontstaat binnen Europa die steeds moeilijker te overbruggen zal zijn. Dat is ook in ons belang, want als een gedeeld verhaal over wat Europa is ontbreekt, gaat Europa steeds meer de rol van ‘de ander’ vervullen.

In zijn reactie ging Paul Tang, delegatieleider voor de PvdA in het Europees parlement, vervolgens in op de vraag wat mensen eigenlijk van Europa verwachten. De steun voor ‘Europa’ is hoog, stelde Tang, alleen de unie doet niet de juiste dingen. Dan gaat het volgens Tang om het ontwikkelen van een gemeenschappelijk buitenlands beleid, een gemeenschappelijk defensiebeleid, een economisch beleid dat zorg voor stabiliteit en bestaanszekerheid en aandacht voor klimaat en migratie. Op die punten weet de unie echter geen stappen te zetten. Daarover zou het politieke debat moeten gaan: wat voor Europa willen we eigenlijk.

In zijn conclusie was Tang helder: zeggen dat het overdragen van meer macht aan Europa niet nodig is, is volksverlakkerij. Maar dan is het wel belangrijk Europa politieker te maken, meer discussie op gang te brengen over wat we van Europa verwachten en waartoe de Europese samenwerking eigenlijk op aarde is. In zijn analyse wees Cuperus daarbij op het probleem waar Nederlandse internationale politiek altijd mee te kampen heeft, namelijk dat we een heel klein land zijn met een in essentie bescheiden soortelijk gewicht in de internationale politiek. Dit ‘kleine landen syndroom’ maakt het moeilijk: overdragen van macht is lastig wanneer je het gevoel hebt daarmee ook de controle kwijt te raken en speelbal te worden van grote landen. Dat geeft mensen niet het vertrouwen dat nodig is.

Daar komt nog bij dat met het onder druk staan van het vertrouwen in de lokale en nationale politiek het ingewikkeld is van burgers te vragen wel vertrouwen uit te spreken in politiek leiders om in internationaal verband tot overeenstemming te komen over de richting die de Europese samenwerking zou moeten gaan. Eigenlijk alle sprekers wezen erop dat de problematische positie van de Europese politiek niet op zichzelf staat. Wanneer mensen onzeker zijn over de toekomst en moeite hebben te geloven dat politici in staat zijn iets van die onzekerheden weg te nemen, is het helemaal ingewikkeld diezelfde politici te vertrouwen wanneer zij in de soms ondoorzichtige en complexe Europese politiek onze belangen moeten behartigen. De meest interessante conclusie van de avond was wellicht daarom ook dat een herstel van vertrouwen in de lokale en nationale politiek misschien wel vooraf gaat aan een mogelijk herstel van vertrouwen in de internationale, de Europese politiek.

Daarmee leverde de avond – net als de overige bijeenkomsten in de serie overigens – geen pasklare oplossingen op, maar wel een opdracht. Herstel van vertrouwen is nodig op alle niveaus. In Europa valt of staat dat met het opnieuw politiek maken van Europa. Want de grote middengroep is alleen te overtuigen van de noodzaak van volgende stappen richting meer Europese samenwerking wanneer duidelijk is waar men precies voor kiest en waarom eigenlijk. Hernieuwd vertrouwen in de Europese politiek valt of staat daarmee met nationale en misschien zelfs lokale politici die in staat en bereid zijn een ideologisch gemotiveerd verhaal te vertellen over hoe zij de toekomst van Europa zien.