De vakbeweging is een rode draad in mijn leven
Sinds begin dit jaar is Saskia Boumans directeur van De Burcht, het wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging. Zij volgt Paul de Beer op, die daar twintig jaar directeur was, op. Boumans werkte sinds 2011 als onderzoeker bij de FNV, rondt momenteel haar proefschrift af bij de UvA, en is redacteur bij Jacobin. Nieuwsgierig naar de te verwachte veranderingen bij De Burcht interviewde ik Saskia op een mooie zomerdag in het oudste vakbondsgebouw van Nederland.
Door Evelien Polter

Wil je iets over jezelf vertellen, hoe ben je betrokken geraakt bij de vakbeweging?
De vakbeweging is een rode draad in mijn leven. Als tiener las ik het boek Bloed van anderen van Simone de Beauvoir. Dit boek, waarvan het verhaal zich afspeelt voor en in de Tweede Wereldoorlog, gaat over een man uit de gegoede Franse burgerij die zich verzet tegen het kapitalistische systeem en zich aansluit bij het verzet. Hij wordt eerst lid is van de Communistische Partij, maar kiest later voor de vakbeweging omdat die op korte termijn concrete verbeteringen voor veel mensen kon realiseren. Dat boek maakte veel indruk op me, ik realiseerde me dat het uitmaakt hoe je je politiek engageert.
Ik was toen al lid van Rebel, een socialistische jongerenorganisatie. We lazen Marx, discussieerden over van alles en nog wat en organiseerden en deden mee aan acties. Toen ik tijdens een tussenjaar van mijn studie politicologie terecht kwam bij Labor Notes, een Amerikaans vakbondstijdschrift gevestigd in Detroit, leerde ik de vakbeweging kennen. Ik schreef stukjes, hielp mee met de organisatie van hun tweejaarlijkse conferentie en ontmoette de mensen van de Janitors for Justice-beweging. Met hun acties dwongen ze voor duizenden schoonmakers een eerlijk loon en een vakbondscontract af. Zij inspireerden later in Nederland de schoonmakerscampagne.
Hoe ben je bij de FNV terecht gekomen?
In de lange jaren negentig was ik de FNV gaan associëren met de akkoorden in de SER en de stichting die de arbeidsmarkt hadden geflexibiliseerd. ‘Uw zaakwaarnemer’ noemde de FNV zichzelf in die tijd.
In de jaren ’00 was FNV Bondgenoten, met onder anderen Henk van der Kolk en Anja Jongbloed, haar koers een beetje aan het verleggen. Bondgenoten was bijvoorbeeld actief bij het Nederlands Sociaal Forum, kritisch op de Havenrichtlijn en mobiliseerde voor Europese betogingen in Brussel. Toen ook organizing werd opgepakt was ik blij om in 2011 bij FNV Bondgenoten aan de slag te kunnen als onderzoeker.
Hoe kijk jij aan tegen organizing binnen de vakbeweging?
Een belangrijk principe van organizing is dat de issues breed gedragen en diep gevoeld moeten zijn. Dat kunnen ogenschijnlijk kleine zaken zijn, zoals het ontbreken van een magnetron of een fatsoenlijke pauzeruimte op het werk. Dat lijkt misschien klein, maar is cruciaal om prettig te kunnen werken. Voor een vakbond die zich traditioneel vooral op cao’s en sociale plannen richt, vergde het wel een andere manier van denken. Dat verklaart ook voor een deel waarom er in de eerste jaren van organizing de nodige spanningen waren: het draaide vaak om andere vraagstukken dan de traditionele onderwerpen, zoals generatiepacten en arbeidstijden. Organizing richtte zich juist vaak op alledaagse behoeften van werkenden, zoals een kapstok voor je jas. Dat was een behoorlijke omslag.
Hoe is de invoering van organizing binnen de FNV verlopen?
De organizing-afdeling groeide de eerste jaren na 2006 sterk. Er werden veel jonge, nieuwe mensen aangenomen om die aanpak vorm te geven, waardoor een frisse wind door de vakbeweging waaide. De organizers en campagneleiders hadden veel zelfvertrouwen, wat goed en handig is als je iets nieuws op poten zet, maar als je voortdurend benadrukt dat jouw methode beter is dan die van anderen, maak je weinig vrienden. De afdeling liep dus ook tegen weerstand op in de rest van de organisatie.
Inmiddels zijn die scherpe tegenstellingen grotendeels verdwenen. Organizing is nu veel meer ingebed in de verschillende sectoren en er is nauwere samenwerking met bestuurders en andere collega’s in de organisatie. Organizing heeft mijns inziens ook opgeleverd dat, nu veel van die organizers bestuurders zijn geworden, er weer meer gemobiliseerd wordt tijdens cao-trajecten. Vroeger werden er vooral mensen aangenomen als ‘onderhandelaar’. Dat zijn geen betere of slechtere mensen, maar wel mensen met andere vaardigheden. Ook breder in de organisatie zijn allerlei uitgangspunten van organizing, zoals leden meer zeggenschap geven en centraal stellen, geïntegreerd in het reguliere vakbondswerk.
Het afgelopen jaar zagen we de meeste stakingen sinds 50 jaar. Hoe verklaar je deze nieuwe gespannen verhouding tussen werkgevers en vakbonden? Is het poldermodel inmiddels een conflictmodel geworden?
Werkgevers waren jarenlang gewend aan vakbonden die vooral meedachten en meewerkten, in de SER, de Stichting van de Arbeid en aan de cao-onderhandelingstafel. Maar sinds een aantal jaar zet de FNV meer in op actievoeren en maakt ze zich hard tegen flexwerk en voor stevige loonstijgingen. De FNV heeft succesvol de flexibilisering en de hoge winsten in het bedrijfsleven geproblematiseerd en is gestopt met loonmatiging. Werkgevers zijn daar niet blij mee en reageren door afspraken te maken met kleinere bonden of helemaal geen cao meer af te sluiten. Daardoor vallen er nu minder werknemers onder een cao dan voorheen. Sowieso is het bereik van de cao verminderd door de sterke toename van zzp’ers. Ook lijkt het aantal leden van werkgeversclubs te dalen. Het Nederlandse arbeidsbestel staat hierdoor flink onder druk. De laatste jaren is duidelijk geworden dat Nederland een liberaal systeem van arbeidsverhoudingen kent met weinig regels die de positie van vakbonden en dus van werkenden beschermen. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld eenzijdig beslissen óf ze onderhandelen en met wie ze dat doen terwijl vakbonden geen institutionele middelen hebben om die keuzevrijheid in te perken. Dit alles zorgt ervoor dat vakbonden nu vaker naar het stakingsmiddel grijpen en je meer werkonderbrekingen ziet.
“Het Nederlandse arbeidsbestel staat flink onder druk.”
Je doet onderzoek bij de Universiteit van Amsterdam naar georganiseerde werkgevers. Kun je hier iets meer over vertellen?
In m’n promotieonderzoek doe ik onderzoek naar werkgeversorganisaties vanaf de jaren zeventig. Er is historisch altijd vrij veel academische aandacht geweest voor het doen en laten van vakbonden. Werkgevers en hun organisaties kwamen er best bekaaid vanaf. Ik merkte die lacune in kennis ook bij de FNV toen ik daar als beleidsadviseur arbeidsvoorwaarden werkte; bestuurders en beleidsadviseurs hebben uiteraard veel individuele kennis over werkgevers, cao’s en arbeidsvoorwaarden, maar er was weinig collectieve en gestructureerde kennis over de andere kant van de onderhandelingstafel. In mijn onderzoek probeer ik bij te dragen aan het opvullen van dat kennisgat.
Mijn onderzoek focust zich op de neoliberale draai en op welke manier dit doorwerkt in arbeidsverhoudingen. We weten dat vanaf eind jaren zeventig de Nederlandse arbeidsmarkt, zoals in alle democratisch kapitalistische landen in meer of mindere mate, is geherstructureerd langs neoliberale lijnen. Zo is er meer ruimte gekomen voor marktrelaties, voor concurrentie dus, tussen bedrijven, tussen werkenden en tussen landen. Een voorbeeld is dat er in cao’s meer mogelijkheden zijn gekomen voor maatwerkafspraken op bedrijfsniveau. Een ander voorbeeld is dat de lonen vanaf eind jaren zeventig gematigd zijn vanuit het idee dat dit het Nederlandse bedrijfsleven meer concurrerend zou maken ten opzichte van het buitenland. Wat we eigenlijk niet precies weten is welke rol werkgeversorganisaties hierin hebben gespeeld. In mijn onderzoek kijk ik zowel naar de ideeënontwikkeling van VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland over lonen, arbeidstijden en werkgelegenheid als naar veranderingen in cao-afspraken in de afgelopen vijftig jaar. Een van de dingen die uit de analyses van zowel beleidsstukken als cao’s naar voren komt, is een langzame verdieping van standpunten bij werkgeversorganisaties. De manier waarop er naar lonen wordt gekeken is een mooi voorbeeld. In de jaren zeventig zien werkgevers lonen als inkomen van werkenden en spelen koopkracht en welvaartsontwikkeling een rol in hun beoordeling van looneisen en loonstijgingen. In de hierop volgende decennia is te zien dat in de beleidsstukken lonen steeds meer gereduceerd worden tot enkel een kostenpost die op allerlei manieren verminderd moet worden.
De FNV zit midden in een interne machtsstrijd. Er zijn stakingen, beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag en vertrekkende interim-bestuurders. Tot voor kort werkte jij bij de FNV. Hoe kijk jij aan tegen deze crisis?
Het gekke aan deze crisis is dat het onduidelijk is waar het over gaat. Dat is tegelijkertijd ook typerend voor de FNV van vandaag. In de organisatie is geen heldere taakverdeling, het is onduidelijk wie waarover beslissingsbevoegd is en wie waarop kan worden aangesproken. Dit speelt in het ledenparlement, bij de bestuurders en bij de beleidsafdeling en in het managementteam. Dit remt besluitvorming af: een aantal mensen gaat op eigen houtje aan de slag, anderen haken af, en de rest geeft nergens meer een mening over. Het gevolg is versnippering, een gebrek aan richting en vooral: stilstand. Hopelijk zorgen Lodewijk Asscher en Ton Heerts, die zijn aangesteld als leden van de Raad van Toezicht, voor een heldere organisatiestructuur met duidelijke taken en verantwoordelijkheden.
Na de verkiezingen krijgen we een nieuwe regering die waarschijnlijk verder zal gaan met het afbreken van sociale rechten. Een krachtige vakbeweging gaan we hard nodig hebben.
Hoe beïnvloeden populisme en radicaal-rechts de vakbeweging, en hoe kunnen vakbonden hiermee omgaan? Wat vraagt deze tijd van hen?
Radicaal-rechts richt zich in Nederland tot nu toe vooral op het buitensluiten van mensen met een migratieachtergrond. Dit nativisme, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld sociale-zekerheidsrechten alleen gelden voor een verzonnen ‘eigen volk’, staat haaks op de belangen van werkenden. De vakbeweging moet hier stelling tegen nemen – en dat doet de FNV gelukkig al langer. Er is een duidelijk standpunt tegen samenwerking met partijen als de PVV en er wordt actief opgetreden tegen racisme en uitsluiting. Solidariteit tussen werkenden is een belangrijk uitgangspunt en verworvenheid van de vakbeweging.
In een aantal landen zien we dat radicaal-rechts ook andere verworvenheden van de vakbeweging bedreigt, zoals het verzwakken van het stakingsrecht en de ontmanteling van cao’s. We moeten daarom alert zijn.
“Solidariteit tussen werkenden is een belangrijk uitgangspunt.”
Waarom is de rol van het wetenschappelijk bureau van belang?
Bij De Burcht draait het om kennisontwikkeling en het nadenken over langjarige strategische vraagstukken waar de vakbeweging zich voor gesteld ziet. We faciliteren inhoudelijke discussies en gesprekken. Dit doen we door bijeenkomsten te organiseren, het strategisch denken binnen de vakbeweging te ondersteunen en te versterken. Zo organiseerden we in juni bijvoorbeeld een bijeenkomst over de buffelboete – een aanscherping van de belasting die vooral deeltijdwerkers met een lager loon treft. Dit onderwerp koppelden we aan de bredere context van sociaal-economische beleid onder rechtse en extreemrechtse regeringen. Zulke bijeenkomsten bieden ruimte voor debat, kennisuitwisseling en het formuleren van antwoorden op langetermijnvragen.
Wat is de bredere context van de buffelboete?
Wat betreft belastingen zien we dat de buffelboete slechts één aspect vormt van het beleid van de demissionaire regering. Er heeft in de elf maanden dat VVD, BBB, PVV en NSC aan de macht waren een aanzienlijke verschuiving van financiën plaatsgevonden van arbeid naar kapitaal. In diverse belastingmaatregelen, waaronder de buffelboete, verschuiven financiële middelen naar degenen die al over veel kapitaal beschikken. Opvallend genoeg krijgt dit nauwelijks aandacht. Dit is vergelijkbaar met de ontwikkelingen onder Trump in de Verenigde Staten, maar in Nederland wordt het nauwelijks herkend of benoemd.
Op LinkedIn las ik dat je op 1 juli sprak bij de conferentie van FNV Metaal over waarom de strijd tegen de opwarming van de aarde bij uitstek een vakbondsthema is. Wordt het tegen gaan van klimaatverandering voldoende als een strijdpunt gezien door de FNV?
Het leven op aarde wordt bedreigd en daar wordt merkwaardig weinig aan gedaan. De maatregelen die zichtbaar zijn, zoals rietjes verbieden of dopjes vastmaken aan flessen, zijn symbolisch, richten zich op individueel gedrag en irriteren mensen. Echte, structurele verandering blijven daarentegen nagenoeg uit en het beleid dat er was wordt afgezwakt.
Wat mij betreft heeft de vakbeweging een perfecte uitgangspositie om het voortouw te nemen in de noodzakelijke herstructurering van de economie. Herstructurering is niets nieuws – industrieën veranderen voortdurend in hun zoektocht naar winst. Nu is het noodzakelijk dat bedrijven worden geherstructureerd zodat zij gaan opereren binnen de ecologische grenzen van onze planeet. De vakbeweging bestaat uit honderdduizenden leden werkzaam in bedrijven op alle terreinen die je maar kan bedenken. Deze kennis biedt grote mogelijkheden om de vereiste herstructurering op een effectieve en concrete wijze te realiseren.
We zijn inmiddels bezig met het onderzoeksprogramma van De Burcht voor 2026-2030, waarin de klimaatcrisis en autoritaire tendensen als hoofdthema’s naar voren komen. Het is belangrijk om juist nu, nu de politieke aandacht lijkt af te nemen, de nadruk op het belang van deze thema’s te blijven leggen én mee te werken aan oplossingen.
“Ik wil niet akkoord gaan met wanstaltige rijkdom.”
Paul de Beer schreef veel voor Socialisme & Democratie, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Hij positioneerde zich politiek als sociaaldemocraat. Waar sta jij politiek gezien?
Eigenlijk is mijn politieke motivatie vandaag niet anders dan toen ik zestien was: ik wil niet akkoord gaan met wanstaltige rijkdom, het volstrekt onnodige lijden van honderden miljoenen mensen en, dichter bij huis, ook niet met een leven waarin marktrelaties zo overheersend zijn.
Wat ik zelf prettig en waardevol vind aan een radicale politiek, is dat er altijd wordt teruggegaan naar de kern van het probleem. Radicaal komt van het Latijnse radix, wortel. De wortel van hedendaagse problemen is vaak een ongelijke verdeling van economische middelen. Vroeger ging het dan om het bezit van fabrieken en de macht die daaruit vloeide, en tegenwoordig is de verschijningsvorm anders, maar de onderliggende machtsrelatie is in feite vaak hetzelfde, denk maar aan de macht van big tech of grote financiers zoals Blackrock. De verdeling van die economische middelen zou ik graag anders, gelijk verdeeld zien, anders veranderen de maatschappelijke verhoudingen niet structureel. Ik voel mij daarom verbonden met de mensen van het tijdschrift Jacobin. Dit is een socialistisch tijdschrift dat de ideeën uit de intellectuele traditie van het analytisch marxisme wil voortzetten en bestaande socialistische initiatieven zowel steunen als van kritiek voorzien.
Ik identificeer me dus niet als sociaaldemocraat. In mijn ogen heeft de PvdA te vaak voor de macht gekozen in plaats van trouw te blijven aan haar eigen programmatische beginselen, en is een deel van de huidige problemen op de arbeidsmarkt en in de sociale zekerheid het gevolg van wetgeving waar de partij zelf mee ingestemd heeft.
Hoop je tot je pensioen bij De Burcht te werken? Waar hoop je op voor jezelf en de vakbeweging?
We werken in een heel fijn klein team bij De Burcht. Dat is erg aangenaam. Mijn twee passies – onderzoek en vakbeweging – komen hier samen. Ik vind het prettig om me met iets zinvols bezig te houden; een geëngageerd leven geeft betekenis.
Mogelijke quotes om uit te lichten:
