Er waren tijden dat we over onze dood niet veel te zeggen hadden. Sterven was God’s wil en deed je als je tijd gekomen was. In de dagelijkse praktijk werd het lot en God’s wil soms een handje geholpen. Dokters toonden zich barmhartig als het sterfbed ondraaglijk werd. Zij dienden soms middelen toe waardoor de dood eerder intrad en de patiënt uit zijn lijden werd verlost.

Barmhartigheid is weliswaar van alle tijden, probleem was dat je er vroeger geen staat op kon maken. Religieuze bezwaren, onachtzaamheid of onbespreekbaarheid hadden maar al te vaak een afschuwelijk sterfbed tot gevolg.

In 2001 werd, na een lang debat, de euthanasiewet ingevoerd. Deze biedt ruimte voor de patiënt om de dokter om hulp te vragen bij het beëindigen van het leven en ruimte voor de dokter om op dat verzoek in te gaan. Dan moet er aan een aantal zorgvuldigheidseisen worden voldaan: er moet sprake zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, het verzoek moet weloverwogen zijn en als grondslag voor het lijden moet er een onbehandelbare aandoening aanwezig zijn. Patiënt en dokter moeten er beiden van overtuigd zijn dat de middelen om het lijden te verlichten zijn uitgeput en dat alleen een zachte dood nog een oplossing kan zijn. In de eerste jaren na de invoering van de wet werd euthanasie vooral toegepast in het zicht van de naderende dood, later is de wet ruimer uitgelegd. Euthanasie is mogelijk, in geval van ondraaglijk en uitzichtloos lijden ten gevolge van ziekte, ook als het sterven niet op korte termijn voorzienbaar is.

Echter, de discussie is met de ontstane euthanasiepraktijk niet verstomd. Al heel lang klinkt de roep om zelfbeschikking. De burger moet zelf kunnen beslissen om uit het leven te stappen als hij dit leven voltooid acht. De rechtsgeleerde Huib Drion pleitte er in 1991 al voor en het burgerinitiatief ‘Uit vrije wil’ legde in 2010 dezelfde wens op tafel. De rationele en weloverwogen afweging van de burger is beslissend, het hebben van een ziekte en de instemming van de dokter zijn geen noodzakelijke voorwaarden voor een zelfgekozen dood.

Dit uitgangspunt staat haaks op de uitgangspunten van de huidige euthanasiepraktijk. Hierbij is uitdrukkelijk geen sprake van zelfbeschikking, maar van gezamenlijke besluitvorming van dokter en patiënt. Euthanasie is geen recht van de patiënt en dus ook geen plicht voor de dokter. Het is het onder voorwaarden mogelijk maken van actieve levensbeëindiging als barmhartige daad.

In reactie op dit burgerinitiatief stelde de regering een commissie in onder leiding van Paul Schnabel, voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hij vroeg zich af hoe groot de groep eigenlijk is die, zonder ziek te zijn, daadwerkelijk een uitgesproken en duurzame wens heeft om zijn of haar leven te beëindigen. Het lanceren van een idee, zoals de welbespraakte vertegenwoordigers van initiatiefgroep ‘Uit vrije wil’ deed, is nog wat anders dan welbewust kiezen voor de dood.

Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voor mensen met een onbehandelbare depressie of een stapeling van ouderdomskwalen de weg naar de bestaande euthanasiepraktijk open is. Ten principale vroegen Schnabel en zijn medeauteurs zich af hoe vrij en autonoom de keuze voor de dood eigenlijk kan zijn. Zou door maatschappelijke druk de keuze voor de dood niet ook een norm kunnen worden? Als het idee ontstaat dat kwetsbare ouderen de samenleving tot last zijn, hoe vrij is dan de keuze nog? En hoe vrij is de keuze als de kwaliteit van leven door haperingen in de ouderenzorg onder druk staat?

Al met al levert het legaliseren van stervenshulp buiten de bestaande kaders van de euthanasiewet gevoelens van onveiligheid bij ouderen op, zonder dat we weten hoe groot het probleem echt is dat zou moeten worden opgelost, aldus de commissie. Geen nieuwe wetgeving dus, was haar finale oordeel.

Opvallend was vervolgens de kabinetsbrief die in oktober 2016 verscheen als reactie op het rapport van Schnabel. Kernboodschap van de brief was dat nieuwe wetgeving juist wel nodig is. Leidend voor het kabinet is de wens tegemoet te komen aan de autonomie van mensen met een stervenswens. ‘Autonomie is ook een van de leidende beginselen van regeerakkoord’. Centraal in de argumentatie van het kabinet staat het recht van het individu op zelfbeschikking en daarmee verbonden het recht op hulp bij zelfdoding. Hiermee kiest het kabinet voor een individualistische benadering van het begrip autonomie.

Er is ook een andere benadering van autonomie mogelijk, de relationele. In deze benadering is zelfdoding een daad die niet een louter individuele en private betekenis heeft, maar ook relationeel en sociaal te duiden valt. Er staan met andere woorden meer belangen op het spel dan alleen die van een individu met een doodswens.

Het kabinet heeft in haar brief veel aandacht voor de veiligheid van het individu met een doodswens. Er is geen sprake van u vraagt, wij draaien. Is de beslissing impulsief? Is er wellicht sprake van een onderliggende ziekte die goed te behandelen valt? Wordt iemand met een doodswens onder druk gezet? Al deze vragen moeten goed worden beantwoord. Hiervoor wordt de ‘stervensbegeleider’ geïntroduceerd. Het kabinet dat de individuele autonomie als leidraad heeft, schrikt terecht terug van absolute zelfbeschikking.

Tegelijk wordt in de kabinetsbrief het signaal dat uitgaat naar de samenleving en naar kwetsbare ouderen als de overheid hulp bij zelfdoding gaat legaliseren en faciliteren buiten beschouwing gelaten. De individuele keuze staat centraal, gevoelens van angst en onveiligheid die dit mogelijk elders in de samenleving oproept komen in de brief van de regering niet voor.

In de sociaaldemocratie klinken van oudsher twee stemmen. Die van de individuele ontplooiing en zelfbeschikking, vrij van betuttelingen die van de collectieve verantwoordelijkheid, waarbij de individuele vrijheid wordt begrensd als er een gezamenlijk belang in het spel is. Het lijkt erop dat het kabinet VVD-PvdA nu vooral de liberale, individualistische stem heeft laten spreken. Is het geen mooie taak voor de Banning Vereniging om in de discussie die ongetwijfeld nog zal worden voortgezet juist de stem van de gezamenlijke verantwoordelijkheid te doen klinken?

Dirk Achterbergh was huisarts in Amsterdam Zuidoost, nu medisch adviseur Zorginstituut Nederland en fellow bij de Wiardi Beckman Stichting.